ECLI:NL:RBDHA:2025:2350
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming
Op 6 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had tegen dit besluit beroep ingesteld, maar heeft zich samen met zijn gemachtigde afgemeld voor de zitting. De rechtbank heeft het beroep behandeld en onmiddellijk uitspraak gedaan.
De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. De reden hiervoor was dat de minister had gemeld dat eiser op 30 januari 2025 zijn zelfstandige woonruimte had verlaten en met onbekende bestemming was vertrokken. De rechtbank oordeelde dat, wanneer een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd, met onbekende bestemming vertrekt zonder de minister te informeren over zijn verblijfplaats, er in beginsel vanuit moet worden gegaan dat deze vreemdeling geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht.
De gemachtigde van eiser had bevestigd kennis te hebben genomen van het vertrek van eiser en refereerde aan het oordeel van de rechtbank. Aangezien de gemachtigde niet had aangegeven dat eiser nog contact met haar onderhield, concludeerde de rechtbank dat eiser kennelijk geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter G.W.B. Heijmans, in aanwezigheid van griffier C.G.H. van der Holst.