ECLI:NL:RBDHA:2025:2342

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
C/09/676687 / KG ZA 24-1130
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegestaan gebruik van locatie-specifieke weerberichten door het KNMI in de app

In deze zaak heeft de Nederlandse Vereniging van Weerbedrijven (NVWB) een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI). De NVWB vorderde dat het KNMI zou worden verboden om in zijn app weerberichten met locatie-specifieke gegevens aan te bieden, omdat dit volgens hen in strijd is met het "Nee tenzij-principe" dat de concurrentie tussen commerciële weerbedrijven en de overheid reguleert. De voorzieningenrechter heeft op 20 februari 2025 geoordeeld dat de NVWB geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het KNMI al sinds 2017 locatie-specifieke gegevens aanbiedt en dat de NVWB niet heeft aangetoond dat haar leden hierdoor in hun commerciële belangen worden geschaad. Bovendien kan de rechter niet ingrijpen in een lopend wetgevingsproces, wat zou gebeuren als de vorderingen van de NVWB zouden worden toegewezen. De voorzieningenrechter heeft alle vorderingen van de NVWB afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van de Staat, die zijn begroot op € 1.973,00.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/676687 / KG ZA 24-1130
Vonnis in kort geding van 20 februari 2025
in de zaak van
Nederlandse Vereniging van Weer Bedrijvente Utrecht,
eiseres,
advocaat mr. M.J.J.M. Essers te Zeist,
tegen:
Staat der Nederlanden (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut)te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mrs. J. Mulder en I.D.W. Barends te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de NVWB’ en ‘de Staat’.

1.Waar gaat deze zaak over?

1.1.
Een aantal leden van de NVWB biedt (onder andere via een app) weerberichten aan het publiek en specifieke gebruikers aan. Zij hebben hierbij een commercieel belang. De Staat (het KNMI) biedt, ook via een app, gratis weerberichten aan. Het KNMI heeft geen commercieel belang. De NVWB en de Staat zijn het er niet over eens in hoeverre het KNMI dergelijke weerberichten mag aanbieden. Volgens de NVWB geldt het “Nee tenzij-principe/Status Quo” op grond waarvan het KNMI het door hem aangeboden algemene weerbericht niet mag uitbreiden met diensten die ook door de particuliere weermarkt aangeboden kunnen worden. Volgens de Staat heeft dit “Nee tenzij-principe/Status Quo” geen betrekking op het algemene weerbericht, maar alleen op zogenaamde maatwerkdiensten. In dit kort geding probeert de NVWB te bereiken dat het KNMI niet langer een weerbericht met locatie-specifieke gegevens aanbiedt, probeert zij te voorkomen dat het KNMI in zijn weerbericht prognose radarbeelden op zal gaan nemen en tracht zij te realiseren dat zij wordt geïnformeerd over en wordt betrokken bij voorgenomen wijzigingen ten aanzien van de dienstverlening van het KNMI.
1.2.
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de NVWB af. De reden hiervoor is dat de voorzieningenrechter niet kan ingrijpen in een lopend wetgevingsproces, wat zij wel zou moeten doen als zij een oordeel geeft over het voornemen om prognose radarbeelden in het algemene weerbericht op te nemen. Ten aanzien van de locatie-specifieke gegevens heeft de NVWB geen spoedeisend belang bij haar vordering. Verder oordeelt de voorzieningenrechter dat er geen grondslag is om de NVWB inspraak te geven in het formuleren en vaststellen van beleid.
1.3.
Hierna zal worden weergegeven hoe de procedure is verlopen, welke feiten de voorzieningenrechter in dit kort geding tot uitgangspunt neemt, wat de NVWB precies vordert en wat zij daar – kort samengevat – aan ten grondslag legt en wat de overwegingen en de beslissing van de voorzieningenrechter zijn.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 33;
- de akte overlegging producties 34 en 35, tevens houdende wijziging van eis van de NVWB;
- de conclusie van antwoord van de Staat;
- de akte overlegging producties 36 en 37 van de NVWB.
2.2.
Op 30 januari 2025 is de mondelinge behandeling gehouden. Hierbij zijn door beide partijen pleitnotities overgelegd. Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

3.De feiten

Op grond van de stukken en van wat er tijdens de zitting is besproken wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
Algemeen
3.1.
Het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (hierna: KNMI) is een agentschap van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Het KNMI stelt meteorologische, klimatologische en seismologische gegevens kosteloos beschikbaar [1] , zodat deze ingezet kunnen worden door onderzoekers, bedrijven, overheden en andere belangstellenden. Het KNMI stelt ook een algemeen weerbericht beschikbaar via zijn website en in de KNMI-app.
3.2.
Bij de NVWB zijn zes weerbedrijven aangesloten, namelijk RTL Nederland B.V. (die gebruik maakt van de handelsnaam Buienradar), DTN, Infoplaza Groep B.V. (die gebruik maakt van de handelsnamen Weeronline, Buienalarm en Weerplaza), Aeolis Forecasting Services B.V., Weather Impact en Hydrologic. RTL Nederland B.V., DTN en Infoplaza Groep B.V. bieden (via een app en via een website) weerberichten aan het algemene publiek aan. De andere drie leden van de NVWB doen dat niet.
3.3.
Commerciële marktpartijen, waaronder de leden van de NVWB, maken gebruik van de data van het KNMI (zie onder 3.1). Sommige commerciële weerbedrijven verwerken naast de data van het KNMI ook data van het European Centre for Medium-Range Weather Forecasts (ECMWF) en de European Organisation for the Exploitation of Meteorological Satellites (EUMETSAT). Dit zijn allebei intergouvernementele organisaties en de operationele data van die organisaties is in Nederland beschikbaar doordat de Staat contributie betaalt of doordat het KNMI data of onderzoeksresultaten inbrengt.
3.4.
De Staat organiseert op regelmatige basis een zogenaamd “Overleg Meteorologie” (hierna: OM) met het KNMI en (private) weerbedrijven (waaronder leden van de en de NVWB.
Regelgeving
3.5.
Op 1 januari 2016 zijn de Wet taken meteorologie en seismologie (Wtms) en de daarop gebaseerde Regeling taken meteorologie en seismologie (Rtms) in werking getreden. Voor de inwerkingtreding van de Wtms en de Rtms was de regelgeving over dit onderwerp neergelegd in de Wet op het Koninklijk Nederlandse Meteorologisch Instituut (Wet op het KNMI) en daarop gebaseerde lagere regelgeving. Deze regelgeving is met de inwerkingtreding van de Wtms vervallen.
3.6.
Op grond van artikel 3 van de Wtms moet de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: de Minister) onder andere zorgdragen voor:
het kosteloos verstrekken van algemene weerberichten over de toestand van het huidige weer en het te verwachten weer (lid 1, onder a);
waarschuwingen aan het algemeen publiek bij verwacht of werkelijk gevaarlijk of maatschappij-ontwrichtend weer of waarschuwingen bij calamiteiten waarbij het weer een belangrijke rol speelt (lid 1 onder b).
Deze twee taken worden hierna ook genoemd ‘de wettelijke basistaken’. Daarnaast kan de Minister op grond van de Wtms (artikel 3 lid 1 onder g) desgevraagd bestuursorganen, de rechterlijke organisatie, overheidsbedrijven of openbare lichamen ondersteunen op het terrein van meteorologie, seismologie of andere geofysische terreinen bij de uitvoering van aan hen bij of krachtens wet opgedragen taken (hierna ook: ‘maatwerkdienstverlening’ of ‘maatwerkdiensten’).
3.7.
In de Memorie van Toelichting bij de Wtms [2] staat, onder meer, het volgende:
“3.2 markt en overheid
De verhoudingen tussen markt en overheid worden onder andere gereguleerd door de Mededingingswet.
Als het gaat om de levering van operationele, weergerelateerde producten en diensten buiten de Rijksoverheid geldt als beleidsuitgangspunt dat in beginsel niet wordt getreden in de bestaande marktverhoudingen. Dienstverlening, zoals peilbeheer bij waterschappen of gladheidbestrijding voor gemeenten, valt hier ook onder. Dit betekent dat vanuit de zorgplichten van de Minister restrictief wordt omgegaan met het leveren van bewerkte data aan bijvoorbeeld waterschappen ten aanzien van de weersverwachtingen.
Welke producten en diensten worden geleverd op het gebied van weer wordt grotendeels bepaald door de vraag van opdrachtgevers of afnemers; uitgezonderd hiervan zijn zogenaamde basistaken. Onder de basistaken vallen onder andere wetenschappelijk onderzoek, de algemene weerberichten, weerwaarschuwingen, de nationale klimaatscenario’s en het onderhouden van het nationale meetnet. Dienstverlening aan decentrale overheden en overheidsbedrijven wordt in beginsel aan de markt overgelaten. (…)”
3.8.
De uitvoering van de in de Wtms opgenomen wettelijke basistaken en de maatwerkdienstverlening heeft de Minister opgedragen aan het KNMI.
3.9.
In artikel 3 lid 2 Wtms is bepaald dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld over, kort gezegd, de inhoud van het algemene weerbericht en van de weerwaarschuwingen. Die nadere regels zijn neergelegd in artikel 4 Rtms, dat momenteel luidt als volgt:

Artikel 4
1.
Het KNMI vaardigt algemene weerberichten uit die weersverwachtingen of gemeten weersverschijnselen bevatten.
2.
Algemene weerberichten bevatten informatie over de volgende weersverschijnselen:
a.
temperatuur;
b.
windsnelheid en windrichting;
c.
neerslagsoort en neerslagintensiteit; en
d.
bewolking.
3.
Algemene weerberichten kunnen informatie bevatten over de volgende weersverschijnselen:
a.
zichtwaarde;
b.
onweer;
c.
luchtdruk;
d.
gladheid;
e.
ijsaanzetting;
f.
zonkracht.
4.
Algemene weerberichten worden openbaar gemaakt via publiek toegankelijke communicatiemiddelen en kunnen bestaan uit:
a.
een toelichting op de weerberichten, bestaande uit een beknopte beschrijving van de meteorologische verschijnselen die aanleiding zijn voor die berichten; en
b.
al dan niet geanimeerde weerkaarten, tabellen of grafieken.
5.
Weersverwachtingen beslaan een periode van ten hoogste 14 dagen, gerekend vanaf de openbaarmaking ervan.”
Voorgenomen wijziging Rtms
3.10.
De Minister (feitelijk: de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, hierna: de Staatssecretaris) wil de wettelijke taak van het KNMI uitbreiden, omdat hij van mening is dat het algemene weerbericht ook een prognose met radarbeelden moet gaan bevatten. Dit voornemen is bij kamerbrief van 14 oktober 2022 aan de Tweede Kamer gepresenteerd. Bij deze brief was gevoegd een beslisnota, waarin de doelen en verwachte impact van de aanpassingen zijn uitgewerkt. [3]
3.11.
In vervolg hierop is door de Minister op 26 juni 2024 ingestemd met een ambtelijk advies om het KNMI vooruitlopend op wijziging regelgeving ruimte te geven om invulling te geven aan – onder andere – het zichtbaar maken van prognose radarbeelden in de KNMI-app (hierna: het ministerieel besluit van 26 juni 2024 / Ambtelijk advies. In het OM van 23 oktober 2024 is hierover gesproken. In het verslag van dit OM staat vermeld dat in de periode voordat de wijziging van de Rtms gereed is, wel voorbereidingen worden getroffen maar dat de wijzigingen nog niet worden uitgevoerd.
3.12.
De voorgenomen wijziging van de Rtms richt zich, voor zover in dit kort geding aan de orde, op het vierde lid van artikel 4 van de Rtms. De voorgenomen wijziging beoogt na de tekst “al dan niet geanimeerde weerkaart” de term “prognose radarbeelden” toe te voegen. De (volledige) tekst van de voorgenomen wijziging van de Rtms [4] en de toelichting daarbij zijn op 20 december 2024 gepubliceerd op de overheidswebsite www.internetconsultatie.nl, waarbij burgers, bedrijven en instellingen tot 31 januari 2025 de gelegenheid hebben gekregen om hun visie te geven op de voorgenomen wijziging en de toelichting daarop. De NVWB heeft op 20 januari 2025 ook gebruik gemaakt van deze mogelijkheid en heeft een consultatiereactie ingediend.

4.Het geschil

4.1.
De NVWB vordert – zakelijk weergegeven, na eiswijziging:
primair:
de Staat te bevelen om de uitbreiding van de KNMI-app en ander via publiek toegankelijke communicatiemiddelen met locatie-specifieke gegevens en Overige onrechtmatige informatie binnen veertien dagen na dit vonnis te staken;
de Staat te verbieden om de Rtms te wijzigen en om een uitbreiding van de KNMI-app en andere via publiek toegankelijke communicatiemiddelen met prognose radarbeelden, locatie-specifieke gegevens en/of Overige onrechtmatige informatie mogelijk te maken en om zo het Beperkte Algemene weerbericht uit te breiden;
de Staat te bevelen om in zijn Activiteitenprogramma’s al zijn voorgenomen nieuwe activiteiten en uitbreidingen van bestaande activiteiten afzonderlijk te publiceren, waarbij hij tenminste toelicht hoe die nieuwe activiteiten of uitbreidingen van bestaande activiteiten zich verhouden tot het regulatoire kader, tot de bestaande marktverhoudingen, tot het “Nee, tenzij” principe / Status Quo” en hoe deze door het KNMI gefinancierd worden en om het Activiteitenprogramma 2022-2025 binnen vier weken na dit vonnis op die manier aan te vullen;
de Staat te bevelen dat elk volgend Activiteitenprogramma vanaf de datum van uitspraak in dit kort geding eerst in concept aan de NVWB wordt toegezonden en in concept in een OM met de Weerbedrijven wordt besproken;
de Staat te bevelen om vanaf twee weken na dit vonnis elke drie maanden volgens een vast rooster en een vooraf toegestuurde agenda met de Weerbedrijven in een OM te overleggen onder meer over beoogde wijzigingen van de Wtms en de Rtms, appfunctionaliteiten, gebiedsgroottewijzingen, het beschikbaar stellen van data aan waterschappen en aan andere decentrale overheden en overheidsbedrijven via het extranet en concept Activiteitenprogramma’s voordat deze Programma’s door de Staat worden vastgesteld;
de Staat te verbieden om besluiten te nemen of regelgeving inzake weerdiensten en activiteiten van het KNMI te wijzigingen zonder dat daarvoor concepten voorafgaand aan de NVWB zijn toegestuurd en die concepten in het OM met de Weerbedrijven uitvoerig zijn besproken;
de Staat te bevelen om binnen een maand na dit vonnis een onafhankelijke voorzitter van het OM te benoemen en via het KNMI mee te werken aan een gezamenlijke voordracht van die voorzitter door het KNMI en de NVWB;
de Staat te bevelen om het ministerieel besluit / Ambtelijk Advies van 26 juni 2024 in te trekken binnen veertien dagen na dit vonnis;
subsidiair:
de Staat te verbieden om het Rtms te wijzigen met als doel om een uitbreiding van de KNMI-app en andere via het publiek toegankelijke communicatiemiddelen met prognose radarbeelden, locatie-specifieke gegevens en Overige onrechtmatige informatie mogelijk te maken en om zo het Beperkte Algemene weerbericht uit te breiden, voor de periodes dat er geen waarschuwingen van het KNMI in de zin van artikel 3 lid 1 sub b Wtms van kracht zijn [toevoeging voorzieningenrechter: weerwaarschuwingen];
de Staat te verbieden om het ministerieel besluit van 26 juni 2024 / Ambtelijk Advies uit te voeren en de Staat te bevelen om de uitbreiding van de KNMI-app en andere via publiek toegankelijke communicatiemiddelen met locatie-specifieke gegevens en Overige onrechtmatige informatie in te trekken en af te zien van een nadere wijziging van de KNMI-app tenminste totdat de Staat een deugdelijke gemotiveerde afweging van belangen heeft gemaakt en met de NVWB heeft gedeeld en de NVWB een juridisch advies aan de Staat over de verenigbaarheid van de wijziging van de KNMI-app met het volledige regulatoire kader van de Staat heeft ontvangen en gelegenheid heeft gehad om de gemotiveerde belangenafweging en het juridische advies met de Staat in een OM uitvoerig te bespreken.
4.2.
Daartoe voert de NVWB – kort samengevat – het volgende aan. Sinds 5 november 2024 geeft de KNMI-app de weersverwachting per locatie (tot 57 uur vooruit) weer. Het KNMI is verder voornemens om begin 2025 prognose radarbeelden in de KNMI-app te verwerken. Dit zijn weerdiensten die de Weerbedrijven al op kwalitatief hoogwaardige manier aan het Nederlandse publiek aanbieden en de door de Staat gefinancierde KNMI-app verstoort – als de vorderingen van NVWB niet worden toegewezen – de markt en bedreigt de continuïteit van de weerbedrijven. Dit is volgens de NVWB onrechtmatig. Dat licht zij verder als volgt toe.
In Nederland is in het verleden gekozen voor de ontwikkeling van een particuliere weermarkt, die tot productinnovatie leidt. Weerbedrijven hebben via open data toegang tot die weermarkt. De Staat zorgt voor de financiering van de wettelijke taken door het KNMI. Voor andere activiteiten dan de wettelijke taken moet het KNMI kostengeoriënteerde tarieven hanteren en deze zijn alleen toegestaan voor zover daarmee de bestaande marktverhoudingen gerespecteerd worden. Als dergelijke andere activiteiten door Weerbedrijven al worden aangeboden en er dus geen sprake is van marktfalen, dan is het het KNMI niet toegestaan die activiteiten te ontplooien (het zogenaamde “Nee, tenzij-principe/Status Quo”). Dit geldt ook voor een uitbreiding van het door het KNMI verzorgde Algemene weerbericht, waarvan de Status Quo al is vastgelegd in de Wet op het KNMI en de Regeling KNMI. Het “Nee, tenzij-principe/Status Quo” was al onderdeel van het regulatoir kader voordat de Wtms en de Rtms van toepassing waren en is in diverse (parlementaire) stukken terug te vinden. Het principe is bovendien ook een afspraak tussen de Staat, de Weerbedrijven en het KNMI bij de totstandkoming van de Wtms en de Rtms en is (zoals ook is vastgelegd in de Memorie van Toelichting van de Wtms) nog steeds de basis voor de Wtms en de Rtms. De Staat wil nu met de (voorgenomen) uitbreiding van de KNMI-app aan dit principe tornen en handelt daarmee onrechtmatig jegens de Weerbedrijven, die al jaren locatie-specifieke gegevens en prognose radarbeelden aanbieden.
Naast het onrechtmatig handelen van de Staat ten aanzien van het uitbreiden van de KNMI-app, komt de Staat ook zijn verplichtingen om (op deugdelijke wijze) een Overleg Meteorologie (tussen de Weerbedrijven en het KNMI) te organiseren, en om een Activiteitenprogramma en werkprogramma te publiceren niet na.
4.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

5.De beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid
5.1.
In de dagvaarding stelt de NVWB dat het instellen van de vorderingen in dit kort geding past bij de doelstellingen zoals opgenomen in de akte van oprichting van de vereniging, namelijk (onder andere) de belangenbehartiging van de leden in algemene zin en ‘bewaken van de grens Markt-Overheid’. Volgens de NVWB is het voeren van een collectieve vordering via de NVWB voor de Weerbedrijven efficiënter en effectiever dan het instellen van individuele vorderingen. Bij nadere akte heeft de NVWB toegelicht dat het besluit om een kort geding tegen de Staat te starten door de NVWB is genomen na raadplegen van haar leden. Daarbij heeft zij tevens twee procesvolmachten van twee van haar leden (namelijk van Infoplaza Group B.V. (die gebruik maakt van de (handels)namen Weeronline, Buienalarm en Weerplaza, hierna te noemen: Weeronline) en van RTL Nederland B.V. (die gebruik maakt van de (handels)naam Buitenradar, hierna te noemen Buienradar). Ter zitting heeft zij hier nog aan toegevoegd dat van een collectieve actie in de in van artikel 3:305 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geen sprake is, maar dat zij optreedt als belangenbehartiger van haar leden en dat zij opkomt voor haar eigen belang.
5.2.
Hoewel de Staat zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de voorzieningenrechter ten aanzien van de ontvankelijkheid van de NVWB als vertegenwoordiger van twee van haar leden, heeft hij er wel op gewezen dat de NBWB in de loop van de procedure volgens hem van hoedanigheid is gewisseld, door eerst aan te geven een collectieve vordering namens haar leden in te stellen en later te stellen door (slechts) twee van haar leden gevolmachtigd te zijn om deze procedure namens hen te voeren. De Staat wijst er onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 3 april 2020 [5] op dat de vraag is of zo’n wijziging van hoedanigheid in de loop van een procedure niet in strijd is met de goede procesorde.
5.3.
De voorzieningenrechter zal de NVWB ontvangen in haar vorderingen, voor zover zij deze heeft ingesteld namens Weeronline en Buienradar. Dat uit de dagvaarding niet duidelijk blijkt dat de NVWB de vorderingen (ook) instelt met volmacht van slechts twee van haar leden staat hieraan in dit geval niet in de weg. Uit genoemd arrest van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat uitgangspunt weliswaar is dat een partij in de loop van een procedure niet in een andere hoedanigheid kan gaan optreden dan waarin zij de vordering bij aanvang van de procedure heeft ingesteld, maar dat in bijzondere omstandigheden voor toepassing van dat uitgangspunt geen aanleiding is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarvan hier ook sprake is. Het was voor de Staat tijdig (namelijk voorafgaand aan de mondelinge behandeling) bekend dat de NVWB (ook) optrad als gevolmachtigde van Weeronline en Buienradar, de Staat heeft – blijkens zowel de inhoud van de conclusie van antwoord als de inhoud van de pleitnota – met die mogelijkheid al rekening gehouden en is bovendien op geen enkele wijze in zijn processuele belangen geschaad.
5.4.
Bij deze stand van zaken kan, gelet op het hierna te bespreken inhoudelijk oordeel over de vorderingen, verder in het midden blijven of de NVWB ook een eigen (voldoende spoedeisend) belang heeft bij de door haar ingestelde vorderingen en of zij in die hoedanigheid ook kan worden ontvangen in dit kort geding.
5.5.
De Staat heeft ook betwist dat er sprake is van voldoende spoedeisend belang om de NVWB in haar vorderingen te kunnen ontvangen. De voorzieningenrechter zal het spoedeisend belang bij de inhoudelijke beoordeling betrekking. De stellingen van de Staat omtrent het spoedeisend belang leiden er niet toe dat de NVWB niet kan worden ontvangen in haar vorderingen.
Inhoudelijke beoordeling
Vorderingen met betrekking tot de wijziging Rtms / intrekken ministerieel besluit (primaire vordering onder 2 en 8 en subsidiaire vordering onder 1 en 2)
5.6.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding eerst de vorderingen die betrekking hebben op de wijziging van de Rtms beoordelen. De primaire vordering onder 2 en 8 en de subsidiaire vordering onder 1 en 2 strekken ertoe dat het de Staat wordt verboden om de Rtms te wijzigingen om een uitbreiding van de KNMI-app en andere via het publiek toegankelijke communicatiemiddelen met prognose radarbeelden, locatie-specifieke gegevens en / of Overige onrechtmatige informatie mogelijk te maken, althans, om dat mogelijk te maken voor periodes dat er geen weerwaarschuwingen van kracht zijn.
5.7.
Volgens de NVWB is de voorgenomen wijziging onrechtmatig, in de kern omdat de Weerbedrijven moeten worden beschermd tegen oneerlijke concurrentie. Zij heeft deze stelling in de dagvaarding uitvoerig onderbouwd. Kort samengevat komt het erop neer dat grondslag voor de bescherming tegen oneerlijke concurrentie volgens de NVWB is gelegen in:
  • afspraken die impliciet dan wel expliciet tussen het KNMI, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en de markpartijen die door de jaren heen zijn gemaakt;
  • regelgeving (de Wtms en de Rtms) en bijbehorende uitgangspunten;
  • beginselen van behoorlijk bestuur/de zorgvuldigheid die de Staat betaamt jegens marktpartijen.
5.8.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de Wtms expliciet de mogelijkheid heeft gecreëerd om bij ministeriële regeling regels te stellen over de inhoud van het algemeen weerbericht. Dat is dus een bevoegdheid die uitdrukkelijk aan de minister toekomt. Dat is ook in lijn met het Nederlandse staatsbestel, waarin besluitvorming over wet- en regelgeving toekomt aan de regering en het parlement. Ook in dit geval komt de minister daarbij een grote mate van vrijheid toe om de vereiste politieke afwegingen te maken. Gemaakte afspraken, de huidige regelgeving en de beginselen van behoorlijk bestuur doen niets af aan dat uitgangspunt. Het is niet aan de (voorzieningen)rechter om politieke keuzes voor te schrijven, maar het is wel aan de rechter om te beoordelen of de wetgever bij besluitvorming binnen de grenzen van het recht blijft. De rechter dient zich daarbij niet te mengen in de politieke besluitvorming met betrekking tot de opportuniteit van het tot stand brengen van wet- of regelgeving met een bepaalde, concreet omschreven inhoud. De rechter kan de wetgever dan ook geen bevel geven om wet- of regelgeving met een bepaalde inhoud tot stand te brengen. Daar komt bij dat in geval van een verbod om bepaalde aspecten in regelgeving op te nemen (zoals hier gevorderd) dat ook derden (die niet in dit kort geding betrokken zijn) zou raken, doordat de betreffende wetgeving ook voor hen zal gelden. [6]
5.9.
Bij toewijzing van de primaire vorderingen onder 2 en 8 en de subsidiaire vordering onder 1 en 2 zou de voorzieningenrechter een heel concreet verbod geven over de inhoud van de Rtms, door heel concreet voor te schrijven hoe de Rtms niet mag komen te luiden. Al hetgeen onder 5.8 is overwogen staat aan toewijzing van die vordering in de weg. Toewijzing van deze vorderingen zou bovendien het besluitvormingsproces ten aanzien van de voorgenomen wijziging van de Rtms doorkruisen. De wijziging van de Rtms bevindt zich nog in de voorbereidende fase en in het kader van de internetconsultatie hebben belangstellenden tot 31 januari 2025 hun standpunt over de voorgenomen wijziging kenbaar kunnen maken. Zoals door de Staat ter zitting ook is toegelicht, zullen die reacties worden bestudeerd en zal afhankelijk van de inhoud van de reacties de voorgenomen wijziging mogelijk nog worden heroverwogen, en aangepast voordat besluitvorming zal plaatsvinden. Al met al is vooralsnog onbekend hoe de wijziging van de Rtms uiteindelijk vorm zal krijgen en is ook nog onduidelijk in hoeverre in de Rtms of in de toelichting daarop nog zal worden ingegaan op eerdere afspraken, uitgangspunten en belangen waarvoor de NVWB in dit kort geding opkomt. Bij die stand van zaken is het niet aan de voorzieningenrechter om enig inhoudelijk oordeel te geven over de voorgenomen wijziging; een wetgevingsproces kan niet vooraf door de voorzieningenrechter worden bijgestuurd.
5.10.
Gezien het vorenstaande komen de primaire vordering onder 2 en de subsidiaire vordering onder 1 niet voor toewijzing in aanmerking. Daar komt overigens nog bij dat ook het spoedeisend belang bij de gevorderde ordemaatregelen onvoldoende is onderbouwd. Dat Buienradar en Weeronline daadwerkelijk in hun commerciële belangen geschaad worden, hebben zij niet geconcretiseerd. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat volgens de NVWB ook het aanbieden van locatie-specifieke gegevens door het KNMI in het algemene weerbericht vanwege de commerciële belangen van haar leden onrechtmatig is, terwijl (zie hierna) locatie-specifieke gegevens door het KNMI al jarenlang wordt aangeboden en gesteld noch gebleken is dat commerciële aanbieders hiervan nadeel hebben ondervonden.
5.11.
De primaire vordering onder 8 heeft naar de voorzieningenrechter begrijpt betrekking op een besluit van de minister om de weerapp van het KNMI uit te breiden met prognose radarbeelden of een ambtelijk advies daarover. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de bemoeienis van de (voorzieningen)rechter met politieke besluitvorming staat vast dat ook die vordering niet voor toewijzing vatbaar is. Voor zover de subsidiaire vordering onder 2 betrekking heeft op genoemd besluit / ambtelijk advies, is ook die vordering niet toewijsbaar.
Locatie-specifieke gegevens (primaire vordering onder 1)
5.12.
De primaire vordering onder 1 strekt er voorts toe dat het KNMI niet langer locatie-specifieke gegevens en “Overige onrechtmatige informatie” in zijn weerbericht aanbiedt. De “overige onrechtmatige informatie” is in de dagvaarding nader gespecificeerd en betreft ook locatie-specifieke gegevens.
5.13.
De NVWB stelt in de dagvaarding dat het KNMI op 5 november 2024 haar weerapp heeft uitgebreid met locatie-specifieke diensten. Dit is door de Staat betwist en tijdens de zitting is komen vast te staan dat locatie-specifieke diensten door de KNMI in haar app al sinds 2017 worden aangeboden. De NVWB heeft hierover ter zitting nog gesteld dat aanleiding voor dit kort geding is geweest dat – gelet op de voorgenomen wijziging van de Rtms – op korte termijn de combinatie van locatie-specifieke gegevens en prognose radarbeelden worden aangeboden door het KMNI.
5.14.
De NVWB heeft op geen enkele manier onderbouwd wat haar spoedeisend belang is bij de vorderingen met betrekking tot de locatie-specifieke gegevens. Dat had wel op haar weg gelegen, zeker gezien de omstandigheid dat de locatie-specifieke gegevens al jarenlang in de KNMI-app worden aangeboden. De NVWB heeft niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat en zo ja in hoeverre haar leden in hun commerciële belangen worden geschaad door de omstandigheid dat de KNMI-app locatie-specifieke gegevens aanbiedt en heeft ook niet onderbouwd dat zij er (spoedeisend) belang bij heeft dat er deze locatie-specifieke gegevens niet langer worden aangeboden. Dit betekent dat de vordering op dit punt ook niet voor toewijzing vatbaar is. Voor zover de NVWB stelt dat de combinatie van locatie-specifieke informatie en prognoseradarbeelden een spoedeisend belang creëert, baat dat haar niet. Immers, zoals uit hetgeen hiervoor al is overwogen, kan de voorzieningenrechter niet treden in een oordeel over de prognoseradarbeelden en dus ook niet in de mogelijke combinatie van prognoseradarbeelden en locatie-specifieke informatie in de app.
5.15.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter in dit verband nog op dat een algemeen weerbericht zonder locatie-specifieke gegevens geen enkel redelijk doel zou dienen, gezien de plaatselijke verschillen in het weer binnen Nederland. Het kan in redelijkheid niet worden volgehouden dat het KNMI zou voldoen aan zijn wettelijke taak om een algemeen weerbericht aan te bieden, als zij daarbij geen locatie-specifieke gegevens zou mogen verstrekken. Dat het KNMI geen locatie-specifieke gegevens zou mogen verstrekken is ook niet uit de tekst van artikel 4 Rtms af te leiden.
De overige vorderingen (Activiteitenprogramma’s en Overleg Meteorologie, primaire vorderingen onder 3 tot en met 7)
5.16.
Alle overige vorderingen van de NVWB hebben tot doel (of in elk geval als effect) dat de NVWB meer invloed krijgt op de manier waar de Staat omgaat met de (meteorologische) informatie die het KNMI verzamelt. De NVWB vordert dat vergaande informatie wordt verstrekt (via de Activiteitenprogramma's) en dat zij vergaande inspraak krijgt. Dat de NVWB hier aanspraak op zou kunnen maken, vloeit niet voort uit de wet.
5.17.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat (zoals de Staat terecht stelt) toewijzing van de primaire vorderingen onder 3 tot en met 7 ertoe zou leiden dat de NVWB feitelijk een medewetgevende rol zou krijgen en invloed zou krijgen op het beleid van de Staat en de uitvoering daarvan door het KNMI. Er bestaat geen enkele grondslag om de NVWB die rol te geven, die verantwoordelijkheid ligt in Nederland bij de regering en het parlement (zoals onder 5.7 al is overwogen). Bovendien zou toewijzing van deze vorderingen ertoe leiden dat de Staat verplicht wordt met een beperkt aantal commerciële partijen overleg te voeren, terwijl die verplichting niet zou gelden jegens andere commerciële marktpartijen. Ook dat is niet opportuun. Alleen al gelet hierop komen deze vorderingen niet voor toewijzing in aanmerking. In aanvulling hierop overweegt de voorzieningenrechter nog het volgende.
5.18.
Op grond van artikel 4 van de Wtms moet de Minister elke vier jaar een programma vaststellen waarin hij alle activiteiten opneemt die hij op grond van de Wtms voornemens is uit te voeren. Uit de memorie van toelichting bij de Wtms [7] volgt dat door middel van het Activiteitenprogramma in de juiste capaciteit en begroting kan worden voorzien voor uit te voeren projecten of dienstverlening. In artikel 13 Rtms is nader uitgewerkt wat de inhoud van het Activiteitenprogramma moet zijn. Hieruit blijkt niet dat doel van het Activiteitenprogramma is – anders dan de NVWB stelt – om het OM en de handhaving van het “Nee, tenzij/Status Quo’ principe (op de wijze zoals uitgelegd door de NVWB) te steunen. In de toelichting bij de Rtms [8] staat nog vermeld dat bij significante wijzigingen van (weergerelateerde) maatwerkdienstverlening het bedrijfsleven wordt geraadpleegd.
5.19.
Tussen partijen is niet in geschil dat het eerste Activiteitenprogramma niet eerder dan in 2022 tot stand is gekomen. Wat daar verder ook van zij, dat rechtvaardigt niet dat nu daarover een ordemaatregel wordt getroffen. Dat de Staat zich thans niet houdt aan zijn wettelijke verplichting ten aanzien van het Activiteitenprogramma is niet gebleken (noch ten aanzien van de inhoud, noch ten aanzien van de frequentie van vaststelling van het Activiteitenprogramma). De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding de Staat te veroordelen tot aanvulling van het Activiteitenprogramma op de primair onder 3 gevorderde wijze, nu wettelijke grondslag daarvoor ontbreekt. Hetzelfde geldt voor de primaire vordering onder 4 om van elk volgend Activiteitenprogramma eerst een concept aan de NVWB toe te sturen en in een OM met de (leden van de) NVWB te bespreken.
5.20.
Ten aanzien van de primaire vordering onder 5 merkt de voorzieningenrechter nog op dat de Staat ter zitting heeft toegelicht dat hij bereid is elke drie maanden een OM te laten plaatsvinden en dat er in het (recente) verleden over het algemeen nooit discussie is geweest over de frequentie van het OM. Dit is recent anders geweest, maar dat vond zijn grondslag in de ook in dit kort geding voorliggende discussie. De NVWB wilde in een OM de voorgenomen wijziging van de Rtms aan de orde stellen en de Staat zag daartoe geen aanleiding, omdat de internetconsultatie volgens hem de aangewezen route was voor de NVWB om haar mening daarover kenbaar te maken en omdat partijen daarover in het verleden al standpunten hebben uitgewisseld. Deze enkele omstandigheid vormt geen aanleiding om een ordemaatregel te treffen ten aanzien van de frequentie van het OM. Voor zover de vordering onder 5 betrekking heeft op de inhoud van het OM stuit deze af op hetgeen hiervoor onder 5.17 is overwogen, hetgeen ook geldt voor de primaire vorderingen onder 6 en 7 .
5.21.
Al het voorgaande wordt niet anders door de stellingen van de NVWB over het “Nee, tenzij-principe/Status Quo”. Ook als dit principe zou moeten worden gehanteerd op de wijze die de NVWB stelt – hetgeen door de Staat gemotiveerd is betwist – rechtvaardigt dat niet dat de NVWB en/of haar leden de inspraak krijgen die zij bij toewijzing van de vorderingen zou krijgen.
Slotsom en proceskosten
5.22.
Conclusie is dat alle vorderingen van de NVWB worden afgewezen.
5.23.
De NVWB is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.973,00
5.24.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
wijst de vorderingen van de NVWB af
6.2.
veroordeelt de NVWB in de proceskosten van de Staat van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de NVWB niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
6.3.
veroordeelt de NVWB in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2025.
idt

Voetnoten

1.Op grond van Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 inzake open data en het hergebruik van overheidsinformatie en de Wet hergebruik van overheidsinformatie
2.Kamerstukken II, 2013/2014, 33 802, nr. 3
3.Kamerstukken II 2022/2023, 33802, nr. 25 en de bijlage daarbij
4.Er zijn meer voorgenomen wijzigingen, maar die zijn niet ter beoordeling aan de voorzieningenrechter voorgelegd.
5.HR 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:587, Trafigura
6.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2006
7.Kamerstukken II 2013/14, 33 802, nr. 3, pag. 13-14:
8.Staatscourant 2015, 44671