ECLI:NL:RBDHA:2025:2318

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
NL24.35256
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van een asielaanvraag van een Syrische statushouder met bijzondere kwetsbaarheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een Syrische eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar asielaanvraag beoordeeld. De eiseres, geboren in 2004, heeft op 22 april 2024 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de minister van Asiel en Migratie op 9 september 2024 niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 22 januari 2025 behandeld, waarbij zowel de eiseres als haar gemachtigde, mr. I. Mercanoglu, en de gemachtigde van de minister, mr. S. Kuster, aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De minister heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat de eiseres al internationale bescherming geniet in Bulgarije, waar zij sinds 12 februari 2024 een verblijfsvergunning heeft. De rechtbank oordeelt dat de eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Bulgarije in een situatie van ernstige materiële deprivatie zal belanden, ondanks haar psychische klachten en blindheid aan één oog. De rechtbank verwijst naar het arrest Ibrahim van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin wordt gesteld dat statushouders in bepaalde gevallen een risico kunnen lopen op schending van artikel 4 van het EU Handvest, maar dat de eiseres in dit geval niet heeft aangetoond dat haar situatie zo bijzonder kwetsbaar is dat dit risico zich voordoet.

De rechtbank benadrukt dat de minister terecht heeft gesteld dat de eiseres als statushouder in Bulgarije dezelfde toegang tot medische zorg heeft als Bulgaarse staatsburgers en dat er geen bewijs is dat de zorg voor haar niet adequaat zou zijn. De rechtbank wijst ook op het feit dat de eiseres geen klachten heeft ingediend bij de Bulgaarse autoriteiten over de zorg die zij heeft ontvangen. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de eiseres geen recht heeft op vergoeding van haar proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35256

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres], V-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. I. Mercanoglu),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. S. Kuster).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing op haar asielaanvraag. Eiseres is van Syrische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2004. Zij heeft op 22 april 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 9 september 2024 niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 22 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van de aanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
4. De minister heeft de aanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat zij al internationale bescherming geniet in Bulgarije. [1] Eiseres heeft daar sinds 12 februari 2024 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. De minister stelt zich op het standpunt dat eiseres een zodanige band heeft met Bulgarije dat voor haar redelijk is daarheen te gaan. [2] De minister wijst er in dit kader op dat eiseres in Bulgarije een verblijfsrecht heeft en in Nederland niet.
Loopt eiseres bij teugkeer naar Bulgarije een risico op behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest?
5. Eiseres betoogt dat zij bij terugkeer naar Bulgarije in een situatie zal belanden die in strijd is met artikel 4 van het Handvest en met artikel 3 van hat EVRM. Eiseres vreest in een situatie terecht te komen van ernstige materiële deprivatie die haar verhindert om in
haar basisbehoeften te voorzien, zoals onderdak, voedsel en medische zorg. In dit kader wijst eiseres erop dat zij aan één oog blind is en dat zij kampt met psychische klachten die zijn ingegeven doordat zij sinds haar tiende op de vlucht is en in Bulgarije is mishandeld met de blindheid aan haar oog tot gevolg. Eiseres betoogt dat de minister gezien de omstandigheden waaronder zij sinds haar tiende levensjaar heeft moeten leven, niet van haar mag verwachten dat zij haar psychische klachten onderbouwd met documenten en haar niet mag tegenwerpen dat zij over een eventuele met artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling klaagt bij de Bulgaarse autoriteiten. Volgens eiseres illustreert deze tegenwerping dat de minister voorbij gaat aan de context van de angst en het gebrek aan vertrouwen in de Bulgaarse autoriteiten die eiseres ervaart. Bovendien is het volgens eiseres niet reëel om van haar te verwachten dat zij psychische problemen laat documenteren. Eiseres wijst op een gebrekkige toegang tot gespecialiseerde zorg in Turkije dan wel Bulgarije. Volgens eiseres had de minister haar in het kader van de samenwerkingsverplichting moeten helpen bij het onderbouwen van haar psychische problemen. Eiseres wijst op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof)van 19 maart 2019 (Ibrahim). [3] Eiseres is naar eigen zeggen bijzonder kwetsbaar als bedoeld in dit arrest. De minister werpt haar in dit kader ten onrechte tegen dat zij niet heeft geklaagd bij de Bulgaarse autoriteiten.
Het juridisch kader
6. In het arrest Ibrahim, punten 84 tot en met 88, heeft het Hof geoordeeld dat, ondanks het interstatelijk vertrouwensbeginsel, niet kan worden uitgesloten dat statushouders in een bepaalde lidstaat van de Europese Unie het risico lopen om te worden behandeld in strijd met artikel 4 van het EU Handvest. Als een statushouder informatie overlegt om aan te tonen dat dat risico bestaat, moet de rechter op basis van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en recente gegevens bekijken of zich in de betrokken lidstaat tekortkomingen voordoen die structureel of fundamenteel zijn of die bepaalde groepen mensen raken. Het Hof benadrukt in de punten 89 en 90 van het arrest dat deze tekortkomingen alleen onder artikel 4 van het EU Handvest - dat gelijkstaat aan artikel 3 van het EVRM - vallen, als ze een "bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid" bereiken. Of dat zo is, hangt af van alle omstandigheden van het geval. De drempel wordt bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van de betrokken lidstaat ertoe leidt dat iemand die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een "toestand van zeer verregaande materiële deprivatie", waardoor hij niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen, en waardoor zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid zou worden geschaad of zijn leefomstandigheden mensonwaardig zouden worden.
Uit de punten 86, 88 en 93 van het arrest Ibrahim volgt dat de bijzondere kwetsbaarheid van individuele statushouders ertoe kan leiden dat zij bij terugkeer naar de lidstaat waar zij een asielvergunning hebben gekregen, buiten hun eigen wil en keuzes om, zullen terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie als bedoeld in de punten 89 tot en met 91 van dat arrest. De medische situatie van statushouders kan hen bijzonder kwetsbaar maken. Hun lichamelijke of psychische problemen kunnen een negatieve invloed hebben op de mate waarin zij zich zelfstandig staande kunnen houden in de maatschappij en hun rechten kunnen effectueren. Omgekeerd kan een toestand van verregaande materiële deprivatie als bedoeld in het arrest Ibrahim negatieve gevolgen hebben voor hun lichamelijke of geestelijke gezondheid (punt 90 van dat arrest). In dat geval moet de minister nader motiveren waarom de vreemdeling bij terugkeer juist vanwege zijn bijzondere kwetsbaarheid niet buiten zijn eigen wil en keuzes om, zal terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, die voldoet aan de in de punten 89 tot en met 91 van het arrest Ibrahim genoemde criteria. [4]
Wat vindt de rechtbank?
7. Niet in geschil is dat ten aanzien van Bulgarije in het algemeen kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [5] Het is gezien het arrest Ibrahim aan eiseres om informatie te overleggen waaruit volgt dat zij bij terugkeer naar Bulgarije een reëel risico loopt op schending van artikel 4 van het Handvest, ondanks het feit dat zij een statushouder is. De rechtbank leest in het betoog van eiseres dat zij vindt dat in haar geval door haar bijzondere kwetsbaarheid niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije en dat de minister daarom aanvullende garanties moet vragen aan Bulgarije alvorens zij naar dat land wordt teruggestuurd.
7.1.
Het betoog van eiseres slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij moet worden gezien als bijzonder kwetsbaar. De minister wijst er in dit kader terecht op dat blindheid aan één oog daarvoor niet voldoende is. De minister wijst er terecht op dat eiseres als statushouder in Bulgarije dezelfde mogelijkheden heeft als Bulgaarse staatsburgers om medische hulp te krijgen, en dat niet is gebleken dat dat voor eiseres niet het geval is. Uit de verklaringen van eiseres volgt immers dat zij in een Bulgaars ziekenhuis tabletten en oogdruppels heeft gekregen. De minister wijst er verder terecht op dat als eiseres niet tevreden is over de aan haar geleverde medische zorg, van haar verwacht mag worden dat zij daarover klaagt bij de Bulgaarse autoriteiten en dat eiseres dit niet heeft gedaan. De rechtbank volgt niet het betoog van eiseres dat zij dat door haar ervaringen niet durft. Dit betoog is zonder nadere onderbouwing niet voldoende voor een ander oordeel.
7.2.
Ook het betoog van eiseres dat haar psychische problemen maken dat sprake is van bijzondere kwetsbaarheid slaagt niet. Eiseres heeft haar betoog niet onderbouwd of nader geconcretiseerd. De rechtbank volgt niet het betoog van eiseres dat zij daarvoor geen kans zou hebben gehad, nu eiseres als sinds april 2024 in Nederland is en nergens uit blijkt dat zij stappen heeft ondernomen om tot een (voorlopige) diagnose te kunnen komen. Gezien voorgaande ziet de rechtbank geen reden voor het oordeel dat eiseres bij terugkeer naar Bulgarije buiten haar eigen wil of keuzes om terecht zal komen in een staat van verregaande materiele deprivatie of dat de minister nadere garanties moet vragen aan Bulgarije.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. De minister heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dat betekent dat de minister van eiseres mag verlangen dat zij terugkeert naar Bulgarije. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Lubbers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 30a, eerste lid aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Dit volgt uit artikel 3.106a, tweede en derde lid van het Vreemdelingenbesluit 2000.
3.ECLI:EU:C:2019:219.
4.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2385 en 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1087.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3134 en 12 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4572.