ECLI:NL:RBDHA:2025:2316
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 3 januari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 22 januari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat is aanvaard. Eiser heeft betoogd dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en dat de minister onvoldoende is ingegaan op zijn persoonlijke omstandigheden en de aangehaalde jurisprudentie. De rechtbank oordeelt echter dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de informatie over de situatie van asielzoekers in Duitsland niet specifiek genoeg is om de aanvraag van eiser in behandeling te nemen.
Eiser heeft ook betoogd dat de minister ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om de aanvraag zelf in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelt dat de minister geen aanleiding had om deze bevoegdheid te gebruiken, gezien de ruime bestuurlijke vrijheid die de minister heeft. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Lubbers, griffier, en is openbaar uitgesproken.