ECLI:NL:RBDHA:2025:2316

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
NL25.377
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 3 januari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 22 januari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat is aanvaard. Eiser heeft betoogd dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en dat de minister onvoldoende is ingegaan op zijn persoonlijke omstandigheden en de aangehaalde jurisprudentie. De rechtbank oordeelt echter dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de informatie over de situatie van asielzoekers in Duitsland niet specifiek genoeg is om de aanvraag van eiser in behandeling te nemen.

Eiser heeft ook betoogd dat de minister ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om de aanvraag zelf in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelt dat de minister geen aanleiding had om deze bevoegdheid te gebruiken, gezien de ruime bestuurlijke vrijheid die de minister heeft. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Lubbers, griffier, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.377

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E.A. Welling),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. S. Kusters).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 3 januari 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 22 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde zijn met vooraankondiging niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Is het besluit voldoende zorgvuldig voorbereid?
5. Eiser betoogt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. Hij wijst erop dat het verslag van het aanmeldgehoor Dublin van 27 november 2024 pas in het rechtbankdossier beschikbaar is geworden en dat tot die tijd een verslag van 25 november 2024 was toegevoegd waarin slechts was vermeld dat eiser niet was verschenen. Verder gaat de minister in het voornemen op geen enkele wijze in op persoonlijke omstandigheden die eiser eerder heeft aangevoerd. Ook gaat de minister in het besteden besluit onvoldoende in op de door eiser in de zienswijze aangehaalde jurisprudentie en landeninformatie.
6. De beroepsgrond slaagt niet. Ter zitting heeft de minister erop gewezen dat het verslag van het gehoor van 27 november 2024 tijdig en op de gebruikelijke wijze in de advocatenportaal is geplaatst, en dat de gemachtigde van eiser dit verslag ten tijde van de toewijzing aan eiser heeft moeten kunnen inzien. Voor zover de gemachtigde problemen heeft ondervonden met het portaal is dat volgens de minister een omstandigheid die voor rekening van eiser moet komen. Eiser heeft dit standpunt niet gemotiveerd weersproken. De rechtbank volgt niet dat de minister in het bestreden besluit onvoldoende is ingegaan op de door eiser in de zienswijze aangeleverde jurisprudentie en landeninformatie. De minister heeft zich in het bestreden besluit onbestreden op het standpunt gesteld dat de landeninformatie, bestaande uit artikelen, een verwijzing naar het AIDA-rapport van 5 juni 2024 weliswaar algemene informatie weergeeft over de situatie van asielzoekers en het politieke klimaat in Duitsland, maar dat uit deze informatie onvoldoende volgt hoe een en ander van invloed is op de specifieke situatie van eiser. De rechtbank wijst er daarbij op dat de minister eiser in het kader van de Dublinverordening wil overdragen aan Duitsland en dat veel van de door eiser aangehaalde informatie ziet op de situatie van de (opvang van) asielzoekers en op een toename van racisme in Europa dan wel Duitsland.
Kan ten aanzien van Duitsland nog worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
7. Eiser betoogt dat ten aanzien van Duitsland niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hij wijst erop dat een overdracht naar Duitsland een situatie van indirect refoulement zal opleveren.
8. De beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft terecht gewezen op het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 30 november 2023. [2] Uit dat arrest volgt voor zover relevant dat binnen de kaders van een Dublinprocedure niet beoordeeld kan worden of een vreemdeling bij overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een reëel risico loopt op indirect refoulement wegens een verschil in beschermingsbeleid. Dit is alleen binnen het kader van de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat ten aanzien van Duitsland niet langer mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Nu eiser zijn betoog dat ten aanzien van Duitsland niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet nader heeft gemotiveerd is hij daarin niet geslaagd.
Moet de minister de aanvraag van eiser zelf behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening?
9. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om de aanvraag van eiser zelf in behandeling te nemen. De minister heeft volgens eiser onvoldoende gemotiveerd waarom hij van deze bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt. Eiser wijst erop dat hij bij terugkeer naar Duitsland een risico loopt om te worden teruggestuurd naar Marokko.
10. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding heeft hoeven zien om op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken. Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt de minister terughoudend gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, als Nederland daar op grond van in de verordening neergelegde criteria niet toe is verplicht. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die de minister heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van de minister terughoudend.
11. Het door eiser gestelde risico op refoulement is een omstandigheid die relevant is bij de vraag of ten aanzien van Duitsland nog kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en is daarom niet van betekenis voor de vraag of de minister de aanvraag van eiser zelf in behandeling moet nemen. [3] Nu eiser zijn betoog verder niet heeft gemotiveerd kan de beroepsgrond niet leiden tot onrechtmatigheid van het bestreden besluit.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van eisers aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Lubbers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.ECLI:EU:C:2023:934.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4852.