Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
1.[partij B] , te [woonplaats 2],
2.
[partij C], te [woonplaats 1],
3.
[partij D], te [woonplaats 3],
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure over de uitleg van een testament en de afgifte van een legaat. De zaak betreft de nalatenschap van [erflater], die op 30 december 2020 is overleden. Hij had drie kinderen en een partner, [partij B], met wie hij een samenlevingscontract had. In zijn testament, gedateerd 10 juli 2020, benoemde hij zijn kinderen en [partij B] als erfgenamen en [partij B] als executeur. De erfgenamen hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard, maar de nalatenschap blijkt negatief te zijn, met schulden die de activa overtreffen.
[partij A] vorderde onder andere een verklaring voor recht dat de nalatenschap moet worden verdeeld volgens de wettelijke verdeling en dat zijn wilsrechten kunnen worden ingeroepen. [partij B] voerde verweer en vorderde in reconventie een verklaring voor recht dat zij als executeur bevoegd is om het legaat uit te keren. De rechtbank oordeelde dat [partij B] het legaat kan accepteren, ondanks de negatieve waarde van de nalatenschap, omdat zij de schulden van de nalatenschap overneemt. De rechtbank wees de vorderingen van [partij A] af en verklaarde dat [partij B] als executeur en afwikkelingsbewindvoerder bevoegd is om haar taak uit te voeren.
De rechtbank oordeelde verder dat de wilsrechten van [partij A] en zijn zussen nihil zijn, omdat de nalatenschap negatief is. De vordering van [partij A] om rekening en verantwoording af te leggen door [partij B] werd ook afgewezen. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen partijen, gezien de familierechtelijke verhouding. Dit vonnis benadrukt de juridische mogelijkheden en beperkingen bij de afwikkeling van een nalatenschap met een negatieve waarde.