ECLI:NL:RBDHA:2025:2307

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
C/09/669017 HA ZA 24-565
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg testament en afgifte van legaat in nalatenschap met negatieve waarde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure over de uitleg van een testament en de afgifte van een legaat. De zaak betreft de nalatenschap van [erflater], die op 30 december 2020 is overleden. Hij had drie kinderen en een partner, [partij B], met wie hij een samenlevingscontract had. In zijn testament, gedateerd 10 juli 2020, benoemde hij zijn kinderen en [partij B] als erfgenamen en [partij B] als executeur. De erfgenamen hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard, maar de nalatenschap blijkt negatief te zijn, met schulden die de activa overtreffen.

[partij A] vorderde onder andere een verklaring voor recht dat de nalatenschap moet worden verdeeld volgens de wettelijke verdeling en dat zijn wilsrechten kunnen worden ingeroepen. [partij B] voerde verweer en vorderde in reconventie een verklaring voor recht dat zij als executeur bevoegd is om het legaat uit te keren. De rechtbank oordeelde dat [partij B] het legaat kan accepteren, ondanks de negatieve waarde van de nalatenschap, omdat zij de schulden van de nalatenschap overneemt. De rechtbank wees de vorderingen van [partij A] af en verklaarde dat [partij B] als executeur en afwikkelingsbewindvoerder bevoegd is om haar taak uit te voeren.

De rechtbank oordeelde verder dat de wilsrechten van [partij A] en zijn zussen nihil zijn, omdat de nalatenschap negatief is. De vordering van [partij A] om rekening en verantwoording af te leggen door [partij B] werd ook afgewezen. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen partijen, gezien de familierechtelijke verhouding. Dit vonnis benadrukt de juridische mogelijkheden en beperkingen bij de afwikkeling van een nalatenschap met een negatieve waarde.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Civiel recht
Zaaknummer: C/09/669017 / HA ZA 24-565
Vonnis – bij vervroeging – van 15 januari 2025
in de zaak van
[partij A], te [woonplaats 1],
in zijn hoedanigheid van vereffenaar en schuldeiser van de nalatenschap van [erflater] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
advocaat: mr. W.J. van der Kroon,
tegen

1.[partij B] , te [woonplaats 2],

in haar hoedanigheid van vereffenaar en afwikkelingsbewindvoerder/executeur testamentair in de nalatenschap van [erflater] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
advocaat: mr. L.E. Leunissen,
2.
[partij C], te [woonplaats 1],
in haar hoedanigheid van vereffenaar en schuldeiser van de nalatenschap van [erflater] ,
gedaagde partij in conventie,
niet verschenen,
3.
[partij D], te [woonplaats 3],
in haar hoedanigheid van vereffenaar en schuldeiser van de nalatenschap van [erflater] ,
gedaagde partij in conventie,
niet verschenen.
Partijen worden hierna respectievelijk [partij A] , [partij B] , [partij C] en [partij D] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 juni 2024, met producties;
- de brief namens [partij A] van 17 juli 2024, met producties;
- de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- het tussenvonnis van 6 november 2024 waarin de mondelinge behandeling is gelast;
- de brief namens [partij B] van 6 december 2024, met producties;
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 december 2024. Hiervan zijn door de griffier aantekeningen gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen een gedeeltelijke schikking bereikt. Hiervan heeft de rechtbank een proces-verbaal opgemaakt. 1.3. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 30 december 2020 is [erflater] overleden (hierna: erflater). Hij had drie kinderen ( [partij A] , [partij C] en [partij D] ) en een partner ( [partij B] ) met wie hij een samenlevingscontract had gesloten. Hij was ongehuwd ten tijde van zijn overlijden.
2.2.
Erflater heeft een testament nagelaten, gedateerd 10 juli 2020 (hierna: het testament). Hij heeft zijn drie kinderen en [partij B] allen voor gelijke delen benoemd tot erfgenamen. Daarnaast heeft hij [partij B] benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder.
2.3.
Alle erfgenamen hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. Ook heeft [partij B] haar benoeming tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder aanvaard. Er is een verklaring van erfrecht afgegeven, gedateerd 5 juli 2022, waarin dit is opgenomen. De verklaring van erfrecht bevat geen verwijzing naar een ruimschootsverklaring.
2.4.
Het grootste bezit van erflater was een woning aan de [adres] in [plaatsnaam] (hierna: de woning). Blijkens de boedelomschrijving per 30 december 2020 heeft de woning een waarde van € 440.000. De overige activa hebben een waarde van € 329.277,08, terwijl de totale schulden € 480.615,50 bedragen (productie 5 bij de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie).

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[partij A] vordert – samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de verklaring voor recht dat de nalatenschap van erflater, inclusief de woning en een aantal in de dagvaarding aangeduide roerende zaken (zegelring, familiefoto’s en boeken), moet worden verdeeld als ware er een wettelijke verdeling;
II. de verklaring voor recht dat [partij A] , [partij C] en [partij D] hun wilsrecht op grond van artikel 4:21 BW kunnen inroepen tegen [partij B] ;
III. de veroordeling van [partij B] om rekening en verantwoording af te leggen aan de vereffenaars in de periode waarin zij zich ten onrechte als executeur heeft gedragen, op straffe van een dwangsom;
IV. de veroordeling van [partij B] in de proceskosten (inclusief nakosten).
3.2.
[partij B] voert verweer. [partij B] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [partij A] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [partij A] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [partij A] in de (reële) kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[partij B] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de verklaring voor recht dat [partij B] executeur en afwikkelingsbewindvoerder is in de nalatenschap van erflater;
II. de verklaring voor recht dat voor zover aan de kinderen van erflater, althans aan [partij A] , een wilsrecht toekomt op grond van artikel 4:21 BW, het bedrag daarvan nul is;
III. de opheffing van het beslag op de woning;
IV. de veroordeling van [partij A] in de (reële) proceskosten (inclusief nakosten).
3.5.
[partij A] voert verweer. [partij A] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [partij B] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [partij B] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [partij B] in de kosten van deze procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Door de verschijning van [partij B] in dit geding heeft dit vonnis, gezien hetgeen is bepaald in artikel 140, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: ‘Rv’), ook jegens de niet-verschenen [partij C] en [partij D] te gelden als op tegenspraak gewezen.
In conventie en in reconventie
4.2.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en de vorderingen in reconventie zal de rechtbank deze vorderingen gezamenlijk behandelen.
Uitleg testament
4.3.
[partij A] en [partij B] verschillen van mening over de vraag hoe het testament van erflater moet worden uitgelegd. De rechtbank zal daarom het testament uitleggen.
4.4.
In het testament heeft erflater op meerdere plekken verwezen naar “mijn partner”. Onder ten vierde van het testament heeft hij bepaald dat hij onder zijn partner verstaat [partij B] . Tevens heeft hij in dit artikel bepaald dat alle beschikkingen getroffen ten voordele van zijn partner vervallen in het geval – kort gezegd – [partij B] bij zijn overlijden zijn partner niet meer is. Tussen partijen is niet in geschil dat [partij B] ten tijde van het overlijden van erlater de partner van erflater was.
4.5.
In het testament heeft erflater onder ten zevende een legaat opgenomen inhoudende dat de woning en de inboedel vrij van inbreng en schulden aan zijn partner [partij B] worden gelegateerd. Daarnaast is onder ten elfde alle erfgenamen een testamentaire last opgelegd, om de nalatenschap te verdelen als ware er een wettelijke verdeling zoals bedoeld in artikel 4:13 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) op de wijze zoals in het testament is uitgewerkt. Dit wordt in het testament aangeduid als de “quasi-quasi-wettelijke verdeling”.
4.6.
Het erfrecht maakt een onderscheid tussen legaten en testamentaire lasten. Een legaat kent aan een of meer personen een vorderingsrecht toe en komt ten laste van de gezamenlijke erfgenamen (artikel 4:117 BW). Een legaat moet, wanneer afgifte wordt gevorderd, eerst worden afgegeven. Wat daarna overblijft, wordt verdeeld onder de erfgenamen met inachtneming van de testamentaire last.
4.7. .
[partij B] heeft het legaat aanvaard en de woning moet dan ook aan haar worden geleverd. Omdat de nalatenschap zonder de woning meer schulden dan bezittingen bevat, heeft dit als gevolg dat er niets overblijft voor de erfgenamen. De rechtbank begrijpt dat dit voor [partij A] en zijn zussen een vervelende situatie oplevert, waarin zij niets ontvangen uit de erfenis van hun vader. Het legateren van een woonhuis aan een partner is echter een gangbare juridische constructie, waardoor [partij B] in de woning kan blijven wonen, zonder dat zij daarvoor eigen financiële middelen moet inbrengen.
4.8.
[partij A] heeft nog gesteld dat het testament zo moet worden uitgelegd dat [partij B] een keuze heeft: of ze krijgt het legaat en op die wijze de woning en is dan geen erfgenaam, of ze is erfgenaam, dan vindt de wettelijke verdeling plaats en wordt ze uit dien hoofde eigenaar van de woning. Ze heeft dan geen recht meer op of belang bij het legaat. Hij verwijst hiervoor onder meer naar de aanhef van de bepalingen ten elfde inzake de quasi-quasi-wettelijke verdeling waar is opgenomen dat die bepalingen gelden als “zijn partner zijn erfgenaam” is. [partij A] stelt dat dit betekent dat als [partij B] het legaat aanvaardt, zij geen erfgenaam meer is. Waarom zou anders in het testament zijn opgenomen dat de quasi-quasi-wettelijke verdeling alleen geldt als zijn partner nog zijn erfgenaam is. De rechtbank volgt [partij A] hierin niet. Het testament is duidelijk. [partij B] is volgens het testament zijn partner. Als [partij B] zijn partner niet meer is, is zij ook geen erfgenaam meer. Naar die situatie wordt verwezen met de woorden “in geval mijn partner erfgenaam is”. Het is logisch dat de quasi-quasi-wettelijke verdeling niet hoeft te worden toegepast als [partij B] niet meer de partner is van erflater, want dan is ze geen erfgenaam en kan de wettelijke verdeling niet worden toegepast. Het testament bevat verder én het legaat én de testamentaire last. Dit kan naast elkaar bestaan en is ook niet ongebruikelijk. Ook bij een wettelijke verdeling op basis van boek 4 BW, waarbij de langstlevende echtgeno(o)te op het moment van overlijden van rechtswege eigenaar worden van de goederen van de nalatenschap kan sprake zijn van een legaat, dat dan alleen tegen de langstlevende echtgeno(o)te kan worden uitgeoefend.
4.9.
De conclusie is dan ook dat [partij B] het legaat van de woning kan accepteren en dat vervolgens de quasi-quasi wettelijke verdeling kan plaatsvinden waarbij alle – resterende – goederen en vorderingen van de nalatenschap aan [partij B] worden toegedeeld. Een en ander zoals ook voorzien in een aan partijen bekende concept notariële akte van notaris [naam 1] uit 2023. In de concept-akte is opgenomen dat [partij B] na ondertekening van de akte aansprakelijk is voor alle schulden van de nalatenschap en zij zal die dan ook moeten afwikkelen. De kinderen [partij A] zijn niet aansprakelijk, omdat zij de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard.
Is [partij B] nog executeur?
4.10.
De rechtbank zal vervolgens de vraag beantwoorden of [partij B] als executeur het legaat kan uitkeren en de testamentaire last kan uitvoeren.
4.11.
Volgens [partij A] moet de nalatenschap worden vereffend omdat de erfgenamen de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard (artikel 4:202 BW). Een uitzondering op deze regel is dat een executeur, die bevoegd is tot voldoening van de opeisbare schulden en legaten, kan aantonen dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden van de nalatenschap te voldoen. [partij A] stelt in de dagvaarding dat deze uitzondering niet van toepassing is, omdat [partij B] geen ruimschootsverklaring heeft afgegeven en [partij B] dat ook niet kan omdat de nalatenschap niet ruimschoots voldoende is om alle schulden te voldoen. De nalatenschap heeft immers een negatief saldo.
4.12.
[partij B] heeft, in reactie op de dagvaarding, een e-mail in het geding gebracht, waaruit blijkt dat zij ten tijde van de afgifte van de verklaring van erfrecht/executele op 5 juli 2022, heeft verklaard dat de goederen der nalatenschap ruimschoots toereikend waren op het moment waarop de verklaring van executele en erfrecht werd afgegeven (zie de e-mail van notaris [naam 2] aan notaris [naam 1] van 19 juni 2024).
4.13.
Inmiddels is tussen partijen niet in geschil dat de nalatenschap, na afgifte van het legaat waarop [partij B] aanspraak heeft gemaakt, niet toereikend is om alle schuldeisers te voldoen. Daarbij maakt de rechtbank aantekening dat de schulden blijkens de boedelbeschrijving een hypothecaire lening voor de woning betreffen en een vordering in rekening-courant met en een geldlening van een besloten vennootschap waarvan de aandelen tot de nalatenschap behoren. Omdat de nalatenschap negatief is, eindigt in principe de taak van de executeur. De rechtbank oordeelt dat [partij B] desondanks bevoegd is om het legaat af te geven onder de voorwaarden opgenomen in de concept notariële akte tot afgifte van het legaat zoals opgesteld door notaris [naam 1] . In de concept akte is opgenomen dat [partij B] het legaat aanvaardt onder de voorwaarde dat zij de schulden van de nalatenschap voor haar rekening neemt. De waarde van het legaat, de woning, is ruimschoots voldoende om de schulden van de nalatenschap te kunnen voldoen. Hiermee wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 4:120 BW dat bepaalt dat schulden uit legaten worden achtergesteld bij de andere schulden van de nalatenschap en worden verminderd voor zover de omvang van de nalatenschap niet toereikend is om de schulden te voldoen. Dit is ook in lijn met de strekking van artikel 4:202 BW, namelijk om de executeur zo lang mogelijk zijn taak te laten uitoefenen, zodat de nalatenschap wordt afgewikkeld volgens de wens van erflater. De rechtbank acht [partij B] dan ook als executeur en afwikkelingsbewindvoerder bevoegd om haar taak uit te voeren en het legaat af te geven. Daarbij dient ze er dus wel voor te zorgen dat de schuldeisers van de nalatenschap worden voldaan. (vergelijk ook rechtbank Rotterdam 4 december 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:11129).
4.14.
De rechtbank zal de door [partij B] gevorderde verklaring voor recht op het punt van de executele / afwikkelingsbewindvoerder toewijzen, met dien verstande dat zij daarbij wel dient te handelen zoals opgenomen in de concept notariële akte en ervoor dient te zorgen dat de schulden van de nalatenschap worden voldaan.
4.15.
[partij A] heeft beslag gelegd op de woning. De rechtbank zal [partij A] veroordelen om het beslag op te heffen, zodat [partij B] haar taak als executeur en afwikkelingsbewindvoerder kan uitvoeren. Het legaat kan dan worden uitgekeerd en de nalatenschap kan worden afgewikkeld.
De wilsrechten van artikel 4:21 BW
4.16.
[partij A] vordert ook een verklaring voor recht dat hij, [partij C] en [partij D] gerechtigd zijn hun wilsrechten in te roepen jegens [partij B] . Aangezien de boedel, na uitkering van het legaat, negatief is, bedragen de wilsrechten van [partij A] en zijn zussen, nihil. Dit betekent dat [partij A] als erfgenaam geen vordering heeft op de nalatenschap. De rechtbank hoeft zich er dan ook over niet uit te laten of artikel 4:21 BW van toepassing is op de in het testament vastgelegde quasi-quasi wettelijke verdeling. De vordering van [partij A] op dit punt wordt afgewezen.
4.17.
In reconventie heeft [partij B] een vordering ingediend voor wat betreft het wilsrecht van de kinderen. Deze vordering heeft zij in de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie niet nader toegelicht, zodat ook deze wordt afgewezen.
Rekening en verantwoording
4.18.
Tot slot vordert [partij A] dat [partij B] rekening en verantwoording aflegt over de periode dat zij zich, volgens [partij A] , ten onrechte als executeur heeft gedragen. Gelet op het voorgaande wordt ook deze vordering afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat [partij B] terecht als executeur haar werkzaamheden heeft voortgezet. [partij A] heeft niet toegelicht waarom hij desondanks belang heeft bij de toewijzing van zijn vordering op dit punt.
Zegelring, familiefoto’s en boeken
4.19.
[partij A] heeft, zoals hierboven onder 3.1 sub I weergegeven, onder meer gevorderd dat een aantal in de dagvaarding aangeduide roerende zaken (een zegelring, familiefoto’s en boeken) moeten worden verdeeld volgens de wettelijke verdeling.
4.20.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen een schikking bereikt op dit punt. De rechtbank heeft een proces-verbaal opgemaakt, dat partijen hebben ondertekend Als gevolg van deze schikking zal [partij B] een aantal in het proces-verbaal nader gespecificeerde roerende zaken overdragen aan de kinderen [partij A] . Ten aanzien van de overige geschilpunten hebben partijen de rechtbank gevraagd om een vonnis te wijzen. De rechtbank merkt ten overvloede op dat dit vonnis niet aan (de geldigheid van) deze schikkingsafspraken in de weg staat.
Overige stellingen
4.21.
De overige stellingen en weren behoeven naar het oordeel van de rechtbank geen bespreking.
Proceskosten
4.22.
De rechtbank zal de proceskosten compenseren omdat partijen in familierechtelijke verhouding tot elkaar staan.
4.23.
De rechtbank ziet geen grond om [partij A] in de reële proceskosten te veroordelen omdat de dagvaarding veel onjuiste stellingen bevat en hij verzuimd heeft de rechtbank juist en volledig te informeren. De rechtbank kan een partij veroordelen tot het betalen van de reële proceskosten indien het instellen van een vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had moeten blijven. Daarvan kan sprake zijn als de eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen, of op stellingen en omstandigheden waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Daarbij past terughoudendheid gelet op het recht tot toegang tot de rechter, dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. [partij B] heeft echter geen feiten of omstandigheden gesteld die een reële proceskostenveroordeling rechtvaardigen.

5.De beslissing

De rechtbank:
In conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
In reconventie
5.2.
verklaart voor recht dat [partij B] executeur en afwikkelingsbewindvoerder is in de nalatenschap van erflater;
5.3.
heft het beslag op, dat [partij A] heeft gelegd op de woning aan de [adres] te [plaatsnaam] ;
5.4.
verklaart het bepaalde onder 5.3. uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde;
In conventie en in reconventie
5.6.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2025.
type: 3516