ECLI:NL:RBDHA:2025:22941

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
NL25.38409 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 30 oktober 2025, waarin het beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had op 15 augustus 2025 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 23 oktober 2023. De rechtbank oordeelde dat het beroep prematuur was ingediend, omdat de termijn van twee weken na de ingebrekestelling nog niet was verstreken. De opposant heeft op 5 november 2025 verzet ingesteld tegen deze uitspraak.

De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard en oordeelt dat de eerdere uitspraak ten onrechte buiten zitting is gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er twijfel bestaat over de datum van ontvangst van de ingebrekestelling, wat betekent dat het beroep niet zonder meer als niet-ontvankelijk kan worden verklaard. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te hervatten en heeft geoordeeld dat de geopposeerde binnen acht weken een besluit moet nemen op de aanvraag van de opposant. Indien de geopposeerde deze termijn overschrijdt, is hij een dwangsom van € 100,- per dag verschuldigd, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet de geopposeerde de proceskosten van de opposant vergoeden, vastgesteld op € 907,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.38409 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam], opposant,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. D. de Vries),
tegen de uitspraak van deze rechtbank van 30 oktober 2025 in het beroep van opposant tegen

de minister van Asiel en Migratie, geopposeerde.

Procesverloop

1. Opposant heeft op 15 augustus 2025 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 23 oktober 2023.
1.1.
Bij uitspraak van 30 oktober 2025 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Opposant heeft tegen deze uitspraak op 5 november 2025 verzet ingesteld.

Overwegingen

2. Omdat het verzet gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. [1]
3. De rechtbank heeft bij uitspraak van 30 oktober 2025 het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag van opposant kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank was van oordeel dat het beroep te vroeg was ingediend, omdat de termijn van twee weken na de ingebrekestelling nog niet was verstreken. Dit betekende, dat sprake was van een prematuur ingediend beroep. Het beroep voldeed daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen. [2]
4. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittingsuitspraak terecht is geoordeeld, dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk was. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
5. Opposant is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het beroep niet-ontvankelijk is. Volgens opposant is de ingebrekestelling op 31 juli 2025 door geopposeerde ontvangen. Dit betekent volgens opposant dat het beroep van 15 augustus 2025 niet prematuur is ingediend.
5.1.
Geopposeerde heeft in de ontvangstbevestiging van 3 augustus 2025 aangegeven dat de ingebrekestelling op 2 augustus 2025 is ontvangen.
6. De rechtbank overweegt dat het beroep ten onrechte buiten zitting is afgedaan omdat niet buiten redelijke twijfel zou zijn dat het beroep niet-ontvankelijk is. Op een zitting had kunnen worden besproken hoe het verschil moet worden geduid tussen de door opposante en geopposeerde genoemde data van ontvangst. Bovendien blijkt uit het dossier dat opposante bij het indienen van het beroep een processtuk heeft bijgesloten waaruit niet alleen de datum van de ingebrekestelling blijkt maar ook de datum waarop deze via elektronische weg werd ingezonden (en aldus door geopposeerde werd ontvangen), te weten 31 juli 2025. De rechtbank heeft dat ten onrechte niet onderkend.
7. De rechtbank is daarmee van oordeel dat het beroep niet tijdig beslissen niet ingevolge artikel 8:54 van de Awb kennelijk kon worden afgedaan.
8. Het verzet is kennelijk gegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak vervalt en dat de rechtbank het onderzoek hervat in de stand, waarin dat zich bevond voordat die buiten-zittinguitspraak werd gedaan. De rechtbank doet daarom op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op het beroep.
9. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn om op de aanvraag te beslissen is verstreken. [3] Opposant heeft geopposeerde, na het verstrijken van de termijn, gevraagd om alsnog binnen twee weken te beslissen. [4] Dat heeft geopposeerde niet gedaan en opposant heeft vervolgens beroep ingesteld. [5]
10. Het beroep is daarom gegrond.
11. Geopposeerde moet alsnog een besluit nemen op de aanvraag. [6] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het ‘8+8 wekenmodel’. [7]
12. De rechtbank oordeelt dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden [8] is overschreden een kortere beslistermijn passend is. Dit betekent dat geopposeerde binnen een termijn van acht weken een besluit moet nemen. De termijn begint op de dag na het bekendmaken van deze uitspraak.
Welke dwangsom legt de rechtbank op?
13. De rechtbank legt alleen een rechterlijke dwangsom op. [9]
14. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat geopposeerde een dwangsom van
€ 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden. Hierbij geldt een maximum van € 15.000,-. [10]

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat opposant gelijk krijgt en geopposeerde acht weken de tijd krijgt om alsnog een besluit te nemen. Doet geopposeerde dat niet, dan is hij aan opposant een dwangsom verschuldigd.
16. Geopposeerde moet de door opposant gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 907,-. [11]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzet gegrond;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt geopposeerde op om binnen acht weken na de dag van het bekendmaken van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat geopposeerde aan opposant een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt geopposeerde in de proceskosten van opposant tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van K.D.M. Nijholt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4.Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder a, van de Awb.
5.Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb.
6.Artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
8.Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
10.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
11.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5. Daarnaast is 0,5 punt gerekend voor het indienen van het verzetschrift, met een wegingsfactor van 1.