ECLI:NL:RBDHA:2025:22833

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2025
Publicatiedatum
3 december 2025
Zaaknummer
24/1932
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een persoonsgebonden budget voor jeugdhulp en de rechtsgeldigheid van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 december 2025, in de zaak tussen het college van burgemeester en wethouders van Westland en eiseres, die optreedt als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon, wordt de beslissing op bezwaar van 31 december 2024 beoordeeld. Eiseres had een persoonsgebonden budget (pgb) aangevraagd voor ambulante jeugdhulp in het kader van de Jeugdwet. Het college had aanvankelijk een pgb van € 3.876,60 toegekend voor de periode van 1 juli 2023 tot en met 30 september 2023, maar dit werd later verhoogd naar € 17.720,- voor de periode van 1 juli 2023 tot en met 30 juni 2025. Eiseres was echter niet tevreden met het bestreden besluit 2, omdat het college de gebreken die in een eerdere tussenuitspraak van de voorzieningenrechter waren geconstateerd, niet had hersteld. De rechtbank oordeelt dat het college niet zorgvuldig heeft gehandeld en dat het bestreden besluit 2 niet op een deugdelijke motivering berust. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit 2 en draagt het college op om uiterlijk op 1 februari 2026 een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 3.628,- worden vastgesteld. De rechtbank verlengt ook de eerder getroffen voorlopige voorziening, waarbij eiseres een pgb van 15 uur per week tegen een uurtarief van € 23,- ontvangt, tot 6 weken na de nieuwe beslissing op bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/1932

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [naam 1] ( [naam 1] ), uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. R. Imkamp),
en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, het college

(gemachtigde: mr. S. van der Eijk).

Samenvatting

Deze uitspraak gaat over de beslissing op bezwaar van 31 december 2024 (bestreden besluit 2) waarbij het college aan eiseres over de periode van 1 juli 2023 tot en met 30 juni 2025 een persoonsgebonden budget (pgb) heeft toegekend van € 17.720,- voor de inkoop van ambulante jeugdhulp. Aanvankelijk had het college eiseres voor de periode van 1 juli 2023 tot en met 30 september 2023 een pgb voor ambulante jeugdhulp verstrekt ter grootte van € 3.876,60 [1] en dat besluit met de beslissing op bezwaar van 8 januari 2024 (bestreden besluit 1) gehandhaafd. Eiseres is het niet eens met bestreden besluit 2. Zij voert daartoe een aantal aanvullende beroepsgronden aan. Aan de hand daarvan heeft de rechtbank haar beroep beoordeeld.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college met het bestreden besluit 2 de in de tussenuitspraak van de voorzieningenrechter van 16 augustus 2024 [2] (de tussenuitspraak) geconstateerde gebreken in de besluitvorming niet heeft hersteld. Eiseres krijgt daarom gelijk en het beroep tegen bestreden besluit 2 wordt gegrond verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

1. Eiseres heeft namens haar minderjarige zoon [naam 1] bij het college een persoonsgebonden budget (pgb) voor jeugdhulp in het kader van de Jeugdwet (Jw) aangevraagd. Met het primaire besluit van 20 juli 2023 heeft het college eiseres voor de periode van 1 juli 2023 tot en met 30 september 2023 jeugdhulp verstrekt in de vorm van een pgb ter hoogte van € 3.876,60 voor de inkoop van ambulante jeugdhulp. Met het bestreden besluit van 8 januari 2024 (bestreden besluit 1) is het college bij dat besluit gebleven.
1.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1 en heeft ook een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
1.2.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft het verzoek op 12 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van het college hebben daaraan deelgenomen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft in de tussenuitspraak het college in de gelegenheid gesteld om binnen 12 weken na verzending van de tussenuitspraak, een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in de tussenuitspraak. De voorzieningenrechter heeft ook de voorlopige voorziening getroffen dat het college met ingang van 18 juli 2024 tot de datum van de einduitspraak aan eiseres een pgb verstrekt voor het inkopen van jeugdhulp in de vorm van ambulante begeleiding met een omvang van 15 uur per week tegen een uurtarief van € 23,-.
1.4.
Het college heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak op 31 december 2024 een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen. Daarbij is het college tot de conclusie gekomen dat er naast de pgb die vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt verstrekt, ruimte overblijft voor bovengebruikelijke zorg vanuit de Jw in de vorm van een pgb. Het college heeft eiseres daarom voor de periode van 1 juli 2023 tot en met 30 juni 2025 een pgb toegekend van € 17.720,- voor de inkoop van ambulante jeugdhulp. [3]
1.5.
Eiseres heeft hier op 30 januari 2025 schriftelijk op gereageerd en de rechtbank gevraagd deze reactie bij de boordeling van het beroep te betrekken. Eiseres heeft de rechtbank ook gevraagd om een nadere zitting te bepalen.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 28 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, haar partner [partner eiseres] , haar gemachtigde en de gemachtigde van het college deelgenomen. Van de kant van het college waren verder [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] aanwezig.
1.7.
De rechtbank heeft het college aan het eind van de zitting gevraagd de Categorisatie van het Sociaal Kernteam Westland (SKT) aan de rechtbank op te sturen. Daarnaast heeft de rechtbank partijen gevraagd om in het bijzijn van een verpleegkundige met elkaar in gesprek te gaan over in hoeverre het zogenoemde domeinoverstijgend indiceren in het geval van eiseres een oplossing zou kunnen bieden. Verder is afgesproken dat het college van dat gesprek binnen 3 weken daarna verslag zou uitbrengen. Het college diende bovendien binnen die termijn aan te geven welke zorgactiviteiten (en in welke omvang) eiseres nodig heeft voor haar minderjarige zoon, en tot een afbakening te komen van welke zorgactiviteit bij welke wetgeving behoort. [4]
1.8.
Het college heeft in zijn e-mailbericht van 28 juli 2025 verslag uitgebracht van het gesprek dat op 1 juli 2025 heeft plaatsgevonden tussen gedragswetenschappers van het SKT, DOI [5] en de indicerende verpleegkundigen van Vivre. Het college heeft ook de Categorisatie van SKT opgestuurd.
1.9.
Met het e-mailbericht van 25 augustus 2025 heeft eiseres hierop gereageerd.
1.10.
De rechtbank heeft partijen gevraagd of ze nog een nadere zitting wilden. Omdat geen van de partijen binnen de gestelde termijn om een nadere zitting heeft gevraagd, heeft de rechtbank vervolgens het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak van de voorzieningenrechter van 16 augustus 2024. [6] De rechtbank blijft bij al wat in die tussenuitspraak is overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
3. Met bestreden besluit 2 heeft het college bestreden besluit 1 gewijzigd. Bestreden besluit 2 is daarmee een besluit, zoals bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep heeft daarom van rechtswege mede betrekking op het wijzigingsbesluit. Eiseres heeft bij de inhoudelijke beoordeling van bestreden besluit 1 geen belang meer. In zoverre is haar beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt hierna het van rechtswege mede op bestreden besluit 2 betrekking hebbende beroep.
4. Met bestreden besluit 2 heeft het college alsnog aan eiseres een pgb voor ambulante jeugdhulp toegekend over de periode van 1 juli 2023 tot en met 30 juni 2025.
4.1.
Eiseres is het niet eens met bestreden besluit 2 en handhaaft daarom haar beroep. Volgens haar is de nu toegekende voorziening ontoereikend in het licht van artikel 2.3 van de Jw, is bestreden besluit 2 niet zorgvuldig tot stand gekomen en berust dat niet op een draagkrachtige motivering. Het college heeft geen uitvoering gegeven aan de tussenuitspraak van de voorzieningenrechter van 16 augustus 2024. Het college heeft het stappenplan toegepast aan de hand van uitgangspunten die niet in de Verordening zijn opgenomen ("eigen kracht") en heeft geen oplossing op maat geboden. Alleen al hierom is bestreden besluit 2 onzorgvuldig. Het college heeft het stappenplan, bedoeld in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477, niet zorgvuldig doorlopen. Stap 3 (het vaststellen van de aard en omvang van de hulp) ontbreekt volgens eiseres nog steeds en daarmee staat vast dat het college geen goede invulling kon geven aan de uitwerking van stap 4 (vaststelling van de eigen kracht). [7] Het college heeft dit keer wel naar het zorgplan in het kader van de Zvw gekeken, maar de toegekende zorghandelingen zijn volgens eiseres op geen enkele manier afgezet tegen de benodigde hulp. Het college is ook niet ingegaan op de eerder overgelegde mailcorrespondentie van de kinderverpleegkundige. Het college voldoet daarmee niet aan de bewijslast van artikel 1.2 van de Jw. Bovendien blijkt uit bestreden besluit 2 noch het onderliggende onderzoeksverslag dat de daarin getrokken conclusies berusten op voldoende deskundig inzicht in de situatie, aldus eiseres. Omdat het college het stappenplan niet zorgvuldig heeft doorlopen, is ook de toegekende voorziening onzorgvuldig tot stand gekomen. Niet inzichtelijk is hoe het college het aantal uren heeft bepaald en volgens eiseres is het toegekende aantal uren ontoereikend. [8] Hier komt bij dat het college de getroffen voorlopige voorziening niet goed heeft uitgevoerd. De voorzieningenrechter heeft over de periode van 18 juli 2024 tot de datum van de einduitspraak 15 uur per week jeugdhulp toegekend. In het bestreden besluit kent het college over de periode van 1 juli 2023 tot en met 30 juni 2025 8,5 uur per week toe en trekt daar ten onrechte de getroffen voorlopige voorziening vanaf. Daarnaast wordt 8,5 uur per 1 juli 2023 toegekend, terwijl dat eerder 15 uur per week was tot 1 oktober 2023.
5. De rechtbank stelt vast dat de gemeente op grond van artikel 2.9, onder b, van de Jw in haar verordening de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening plaatsvindt, moet afstemmen met andere voorzieningen op het gebied van zorg (curatieve en langdurige zorg), onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 16 augustus 2024 vastgesteld dat de gemeenteraad van Westland met de Verordening Jeugdhulp gemeente Westland 2020 (de Verordening) de opdracht van artikel 2.9 van de Jw onvoldoende ten uitvoer heeft gelegd. De Verordening biedt geen kader als in dat artikel bedoeld. In artikel 5 van de Verordening is bepaald op welke wijze het onderzoek wordt verricht, maar niet is geregeld wat de voorwaarden zijn voor toekenning van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. In hoofdstuk 2 van de Verordening, getiteld "Afweging en voorwaarden individuele voorzieningen" zijn slechts bepalingen opgenomen over de wijze waarop een aanvraag kan worden ingediend, de inhoud van de beschikking op de aanvraag en enkele regels over het verstrekken van een pgb. Verder bevat de Verordening in het geheel geen bepalingen over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van, voor zover hier van belang, zorg op grond van de Zvw. Op deze manier is een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, zoals in artikel 2.3 van de Jw vereist, onvoldoende gewaarborgd. Dat, zoals ter zitting naar voren is gebracht, er inmiddels een nieuwe verordening is waarin de geconstateerde tekortkomingen van de Verordening zijn hersteld, is voor deze procedure niet van belang.
5.1.
De voorzieningenrechter heeft op grond van het voorgaande geoordeeld dat de Verordening onvoldoende rechtszekerheid, althans onvoldoende concrete op de individuele situatie betrekking hebbende duidelijkheid, biedt aan de jeugdige en diens ouders, in dit geval [naam 1] en eiseres. Het bepaalde in de Verordening kan daarom niet ten grondslag worden gelegd aan het bestreden besluit. De Jw geeft, gelet op artikel 2.9 van de Jw, dat kader evenmin. Niet duidelijk is dan ook binnen welk juridisch sluitend afwegingskader het bestreden besluit tot stand is gekomen. Dit betekent dat het bestreden besluit een deugdelijke wettelijke grondslag ontbeert.
5.2.
De voorzieningenrechter heeft daarom het college in de gelegenheid gesteld om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, na of tegelijkertijd met intrekking van het toen bestreden besluit. Het college moest daarbij, bij afwezigheid van deugdelijke regels in de Verordening, voor de periode vanaf 1 juli 2023 een specifiek op het geval van eiseres toegespitste oplossing vinden om op de aanvraag om jeugdhulp te beslissen, waarbij eiseres er niet de dupe van mocht worden dat die deugdelijke regels (nog) afwezig waren. Het college moest in ieder geval, aan de hand van het inzichtelijk doorlopen van het stappenplan, deugdelijk onderzoek verrichten naar de noodzaak tot het verlenen van de jeugdhulp.
5.3.
Uit artikel 3:2 van de Awb in samenhang met artikel 2.3 van de Jw, vloeit voort dat het college voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. De CRvB heeft in zijn rechtspraak uiteengezet op welke manier een dergelijk onderzoek naar maatschappelijke ondersteuning moet plaatsvinden. [9] Uit deze rechtspraak blijkt onder meer dat:
- het college moet vaststellen wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder is (stap 1);
- het college moet vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn (stap 2);
- wanneer die problemen en stoornissen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren (stap 3);
- het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden (stap 4). Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een voorziening van jeugdhulp te verlenen;
- voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist een specifiek deskundig oordeel en advies niet zal kunnen ontbreken.
Het college dient voor elke stap de bevindingen inzichtelijk te maken.
5.3.
Het bestreden besluit 2 berust op de indicatie van het SKW. Het SKW heeft op basis van een gesprek met de ouders van [naam 1] op 19 november 2024 het stappenplan van de CRvB en dat van Schulinck [10] voor [naam 1] nader uitgewerkt. Tussen partijen is niet in geschil dat het SKW de hulpvraag heeft vastgesteld (stap 1) en heeft vastgesteld of en zo ja welke problemen en stoornissen er bij [naam 1] zijn (stap 2). Eiseres betwist met name dat het college stap 3 en 4 van het stappenplan inzichtelijk heeft doorlopen.
5.4.
De rechtbank onderschrijft het standpunt van eiseres. Het is onduidelijk hoe het college de omvang en de aard van de benodigde jeugdzorg voor [naam 1] (stap 3) heeft bepaald. [11] Niet is duidelijk gemaakt welke (bruto) hulp naar aard en omvang volgens het college in het relevante tijdvak nodig was voor [naam 1] om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren.
5.5.
Omdat de omvang en aard van de benodigde hulp niet inzichtelijk is, kan het college evenmin voldoende inzichtelijk maken of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden (stap 4).
5.6.
Ten slotte blijft onduidelijk in hoeverre, en zo ja, hoeveel, er in het geval van eiseres aanspraak bestaat op een voorliggende voorziening, zoals bijvoorbeeld de Zvw. [12] Eiseres ontvangt een pgb op grond van de Zvw, maar onduidelijk is nog altijd wat precies de verhouding is met de zorg die zou moeten worden toegekend op grond van de Jw.
5.7.
De rechtbank heeft het college de gelegenheid gegeven om na de zitting nader onderbouwd aan te geven welke zorg (soort en omvang) [naam 1] nodig heeft en welk deel daarvan tot de Jw en de Zvw gerekend moet worden. In de antwoorden van het college die de rechtbank heeft ontvangen komt nog steeds niet helder naar voren welke zorg precies nodig is, wat daarvan bovengebruikelijk is, en in hoeverre er overlap is met de toegekende zorg op grond van de Zvw. Er heeft weliswaar op 1 juli 2025 een gesprek plaatsgevonden tussen gedragswetenschappers van het SKT, DOI en indicerende verpleegkundigen van Vivre over domeinoverstijgend indiceren, en daarmee is een belangrijke stap gezet, maar veel verder dan de constatering
dater een zekere overlap lijkt te zijn tussen de indicaties voor de Jw en de Zvw, komt men in het verslag niet.
5.8.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het college niet heeft voldaan aan de opdracht van de voorzieningenrechter in de tussenuitspraak. Hoewel de rechtbank het college daartoe de gelegenheid heeft gegeven om dat na de zitting alsnog te doen, heeft het college dat ook nu nog niet gedaan.
5.9.
Het tegen bestreden besluit 2 gerichte beroep is dus gegrond. Bestreden besluit 2 zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het college zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep, voor zover gericht tegen bestreden besluit 1 is niet-ontvankelijk. Voor zover het beroep mede betrekking heeft op bestreden besluit 2 is het gegrond. Bestreden besluit 2 berust niet op een deugdelijke motivering en is daarmee in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat het bestreden besluit 2 niet in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit 2. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Het college moet dit uiterlijk op 1 februari 2026 hebben gedaan en moet daarbij het volgende in acht nemen.
6.1.
Bij het primaire besluit van 20 juli 2023, dat is gehandhaafd bij het bestreden besluit 1, is eiseres een pgb toegekend voor de periode van 1 juli 2023 tot en met 30 september 2023, met een omvang van 15 uur per week tegen een uurtarief van € 20,-. Het feit dat eiseres beroep heeft ingesteld tegen bestreden besluit 1 mag haar niet in een slechtere positie brengen (het zogenoemde verbod van reformatio in peius). Voor de periode van 1 juli 2023 tot en met 30 september 2023 zal haar dan ook geen pgb mogen worden toegekend van een kleinere omvang.
6.2.
Op grond van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 augustus 2024 ontvangt eiseres voor de periode van 18 juli 2024 tot de datum van deze uitspraak een pgb voor 15 uur ambulante hulp tegen een uurtarief van € 23,-. De rechtbank ziet in de uitspraak van 16 augustus 2024 geen aanknopingspunten dat de voorzieningenrechter heeft bedoeld deze voorziening bij wijze van voorschot toe te kennen, dat zou moeten worden verrekend met een later eventueel door het college vast te stellen voorziening. Volgens de rechtbank is dat ook niet te rijmen met het in die uitspraak genoemde uitgangspunt dat eiseres niet mag worden benadeeld door het feit dat er geen goede wettelijke basis is gelegd voor de besluitvorming over het toekennen van voorzieningen op grond van de Jw. Bij de besluitvorming zal het college er dus van uit moeten gaan dat voor de periode van 18 juli 2024 tot en met 2 december 2025 eiseres recht heeft op een pgb van de door de voorzieningenrechter vastgestelde omvang.
6.3.
De rechtbank ziet ten slotte aanleiding om met ingang van de datum van deze uitspraak een voorlopige voorziening te treffen, om te voorkomen dat er een periode is waarin de zorg voor [naam 1] niet is gewaarborgd. De rechtbank verlengt daartoe de eerder door de voorzieningenrechter getroffen voorlopige voorziening, waarbij aan eiseres een pgb is verstrekt voor ambulante begeleiding van [naam 1] voor 15 uur per week tegen een uurtarief van € 23,-, tot 6 weken nadat opnieuw op het bezwaar zal zijn beslist. Daarbij geldt dat het op grond van deze voorlopige voorziening uitbetaalde pgb kan worden verrekend met een eventueel door het college toe te kennen pgb over dezelfde periode.
7. Omdat het beroep gegrond is moet het college het door eiseres betaalde griffierecht in de voorlopige voorzieningsprocedure en het beroep aan eiseres vergoeden (2 x € 51,-) en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 3.628,- (2 x € 1.814,-) omdat de gemachtigde van eiseres een verzoek- en een beroepschrift heeft ingediend en twee maal aan een zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 2, gegrond;
- vernietigt bestreden besluit 2 (besluit van 31 december 2024);
- draagt het college op om uiterlijk op 1 februari 2026 een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt het college in de proceskosten ter hoogte van € 3.628,-;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 102,- (2 x € 51,-) aan eiseres moet vergoeden;
- treft met ingang van de datum van deze uitspraak de voorlopige voorziening dat bij wijze van voorschot aan eiseres een pgb wordt verstrekt voor ambulante begeleiding van [naam 1] voor 15 uur per week tegen een uurtarief van € 23,-, en bepaalt dat deze voorziening vervalt 6 weken nadat opnieuw op het bezwaar zal zijn beslist.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2025.
de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Jeugdwet

Artikel 2.3
1. Indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, treft het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien:
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren.
rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
(...)
Artikel 2.9
De gemeenteraad stelt bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet in ieder geval regels:
a. over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de vooraarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;
b. over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;
c. de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 wordt vastgesteld. en;
d. voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget. alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Verordening Jeugdhulp gemeente Westland 2020

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de gemeente
1. Jeugdigen en ouders kunnen een hulpvraag melden bij liet college.
2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.
3. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet aan.
4. Jeugdigen of ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een overige voorziening.
5. Het college kan bij nadere regeling regels voor de toegang via de gemeente vaststellen.
Artikel 5. Onderzoek
1. Het college onderzoekt in een of meer gesprekken tussen deskundigen en de jeugdige of zijn ouders, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:
a. de behoeften. persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;
b. het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;
c. het vermogen van de jeugdige en/of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;
d. de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;
e. de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;
f. de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;
g. de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg. onderwijs, maatschappelijke ondersteuning. of werk en inkomen;
h. hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders, en
i. de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb. waarbij de jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.
3. het college informeert de jeugdige en zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen zo nodig toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.
4. Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek.

Beleidsregels Jeugdhulp Westland 2016

1. Algemeen
1.1
Definities en begrippen
Alle definities clie in deze beleidsregels orden gebruikt. hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, Het uitvoeringsbesluit Jeugdwet, de Verordening Jeugdhulp Westland 2015 en de Nadere regels Jeugdhulp Westland 2016.
3. Toegang tot jeugdhulp
De toeleiding naar de jeugdhulp vindt op verschillende manieren plaats.
3.1
Toegang jeugdhulp via de gemeente
Een hulpvraag van een jeugdige en of zijn ouder kan rechtstreeks binnenkomen bij de gemeente, via het Sociaal Kernteam Westland (hierna Sociaal Kernteam). Het Sociaal Kernteam draagt namens burgemeester en wethouders van Westland zorg voor de toeleiding naar adequate jeugdhulp. De beslissing welke zorg een jeugdige en zijn ouders precies nodig hebben, komt vervolgens tot stand in overleg tussen een deskundige van het Sociaal Kernteam met de jeugdige en zijn ouders. In één of meerdere gesprek(ken) wordt gekeken welke hulp de jeugdige en zijn ouders nodig hebben en wat zij eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem.
Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan wordt eerst gekeken of dit een overige jeugdhulpvoorziening is of een individuele jeugdhulpvoorziening. Is het laatste het geval dan neemt een deskundige van het Sociaal Kernteam, namens liet college, een besluit en verwijst hij de jeugdige door naar de jeugdhulpaanbieder die volgens de deskundige de aangewezene is om de betreffende problematiek aan te pakken.
De regels met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren. bij een individuele jeugdhulpvoorziening via het Sociaal Kernteam van de gemeente zijn in hoofdstuk 4 beschreven.
4.3.
Gesprek
1. Het Sociaal Kernteam onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de jeugdige of zijn ouders, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:
a. de behoeften. persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;
b. het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;
c. het vermogen van de jeugdige en/of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;
d. de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;
e. de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening:
f. de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;
g. de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg. onderwijs, maatschappelijke ondersteuning. of werk en inkomen;
h. hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid. de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders. en
i. de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb. waarbij de jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.
2. In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet informeert het Sociaal Kernteam de ouders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd.
3. Het Sociaal Kernteam informeert de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek. hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken. Het Sociaal kernteam informeert de jeugdige en zijn ouders in ieder geval over de mogelijkheid om zich kosteloos te laten bijstaan door een cliënt-ondersteuner of een vertrouwenspersoon Jeugd.
4. Het Sociaal Kernteam kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek.
4.7.
Criteria voor een individuele voorziening
1. Het Sociaal Kernteam neemt het verslag. en in voorkomende gevallen het familiegroepsplan of het ondersteuningsgezinsplan als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag voor een individuele jeugdhulpvoorziening.
2. Een cliënt komt in aanmerking voor een individuele voorziening indien:
a. de jeugdige op eigen kracht. of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving. geen oplossing voor zijn hulpvraag kan indienen:
b. er geen oplossing gevonden kan worden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk gebruik te maken van een overige voorziening of:
c. geen oplossing gevonden kan worden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van andere voorzieningen.
3. Het Sociaal Kernteam kent eveneens een individuele jeugdhulpvoorziening toe voor zover met betrekking tot de jeugdige een verwijzing is afgegeven via de rechter of gecertificeerde instelling.

Voetnoten

1.Berekend voor informele hulp op basis van 769 uur per jaar. Het pgb is gebaseerd op 3 maanden. Het uurtarief is € 20,-.
3.Het pgb voor informele hulp is € 8.860 per jaar (443 uur per jaar à € 20 per uur).
4.De Jw of de Zorgverzekeringswet (Zvw).
5.Onafhankelijke partij Domeinoverstijgend indiceren.
7.Eiseres verwijst naar de beroepsgronden van 9 april 2024 randnummers 5 tot en met 11.
8.Zij verwijst daarvoor ook naar de beroepsgronden van 9 april 2024.
9.Zie de hiervoor aangehaalde uitspraak van 1 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477.
10.Te vinden op schulinck.nl.
11.Het SKW komt tot vergoeding voor begeleiding op grond van de Jw van 443 uren per jaar à € 20,- per uur. Hoe dat urenaantal is bepaald, is niet te herleiden.
12.Zie artikel 1.2, eerste lid, van de Jw en stap 7 uit het stappenplan van Schulinck.