ECLI:NL:RBDHA:2025:2250

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
C/09/679911/KG RK 25-171
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met verzoeker als verdachte NN015

Op 10 februari 2025 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het verzoek tot wraking van de rechters in de strafzaak tegen verzoeker, die als verdachte NN015 wordt aangeduid, afgewezen. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de afwijzing van een verzoek om deskundigenonderzoek, dat door de rechtbank als niet noodzakelijk werd beoordeeld. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. K.J. Zeegers, stelde dat de afwijzing van het deskundigenonderzoek, in combinatie met zijn langdurige detentie, een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de rechters met zich meebracht. De wrakingskamer oordeelde echter dat de motivering van de rechtbank voor de afwijzing van het deskundigenonderzoek niet zodanig was dat deze kon worden opgevat als blijk van vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden op basis van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing voor partijdigheid opleveren. De beslissing van de rechtbank om het verzoek om deskundigenonderzoek af te wijzen werd als een processuele beslissing beschouwd, die niet kan leiden tot wraking. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid was en wees het verzoek tot wraking af. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2025/09
zaak- /rekestnummer: C/09/679911/ KG RK 25-171
Beslissing van 10 februari 2025
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
verblijvende te [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. K.J. Zeegers te Amsterdam,
strekkende tot de wraking van
mrs. G.H.M. Smelt, F.M. Guljé en F. Bouman,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechters.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 6 februari 2025 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de (ongedateerde) schriftelijke reactie van de rechters.
1.2.
Op 10 februari 2025 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- de advocaat van verzoeker;
- twee kantoorgenoten van de advocaat van verzoeker als toehoorder.
De rechters hebben laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de zaak met nummer
09/262147-24 tegen verzoeker als verdachte.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. De advocaat heeft tijdens de zitting van 6 februari 2025 gemotiveerd verzocht om gezichtsvergelijkend onderzoek door het NFI (deskundigenonderzoek), omdat - summier weergegeven - op basis van het dossier van het strafrechtelijk onderzoek geen conclusies kunnen worden getrokken ten aanzien van de vraag of verzoeker verdachte NN015 is. Het onderzoek is in zoverre niet volledig geweest, aldus de verzoeker. De rechtbank heeft dit verzoek beoordeeld aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium en heeft het verzoek afgewezen. Daartoe heeft zij overwogen dat het onderzoek compleet is en dat de verdediging in staat is geweest zelf het bewijs te kunnen beschouwen, de waarde daarvan te kunnen bepleiten en daar een visie op te kunnen geven. Het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis is eveneens gemotiveerd afgewezen door de rechtbank. Verzoeker is van oordeel dat de afwijzing van het deskundigenonderzoek, al dan niet in combinatie met de omstandigheid dat verzoeker nog (langdurig) vastzit, maakt dat sprake is van vooringenomenheid dat verzoeker verdachte NN015 is. Hiermee is de vrees van verzoeker dat de rechtbank een vooringenomenheid tegen hem koestert volgens verzoeker objectief gerechtvaardigd.
2.3.
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Het wrakingsverzoek ziet - kort gezegd - op de afwijzende beslissing van de rechters op een onderzoekswens van verzoeker, namelijk het verzoek om een gezichtsvergelijkend onderzoek door deskundigen. De stelling dat sprake is van schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) komt naar het oordeel van de wrakingskamer op hetzelfde neer, namelijk dat het verzoek om deskundigenonderzoek volgens verzoeker zonder voldoende motivering is afgewezen.
3.3.
De wrakingskamer overweegt dat deze beslissing van de rechtbank tot afwijzing van het verzoek om deskundigenonderzoek een processuele beslissing betreft.
Uitgangspunt moet zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat een processuele beslissing en de motivering daarvan grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechters die haar hebben gegeven. Daarvan is in dit geval naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake.
3.4
De afwijzing van het verzoek om deskundigenonderzoek is een processuele beslissing, die blijkens het proces-verbaal van de zitting van 6 februari 2025, uitgebreid is gemotiveerd. Naar het oordeel van de wrakingskamer is deze motivering niet zodanig dat zij in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid, ook niet in combinatie met de omstandigheid dat verzoeker nog steeds vastzit. Of er in deze zaak sprake is van zoveel ruis en onduidelijkheid over de vraag of verzoeker wel of niet verdachte NN015 is dat een deskundigenonderzoek noodzakelijk is, is een oordeel waarin de wrakingskamer niet kan treden, nu wraking geen verkapt rechtsmiddel is. Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek, voor zover het is gebaseerd op de motivering van de (tussen)beslissing, geen grond oplevert voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid en het verzoek daarom niet toewijsbaar is.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering/artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht/artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadsman mr. K.J. Zeegers;
• de officier van justitie mr. M.A. Visser;
• de rechters.
Deze beslissing is gegeven door mrs. G.P. Kleijn, E.E. Schotte en D.M. Drok, in tegenwoordigheid van de griffier D. van den Born en in het openbaar uitgesproken op
10 februari 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.