ECLI:NL:RBDHA:2025:22426

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
NL25.21407
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag reguliere verblijfsvergunning op basis van jongvolwassenbeleid en gezinsleven

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 11 november 2025, wordt de afwijzing van de aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning met als verblijfsdoel 'familie en gezin' behandeld. Eiser, geboren in Afghanistan, heeft zijn aanvraag ingediend na zijn aankomst in Nederland in september 2023, waar zijn familie al sinds maart 2022 verblijft met een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat eiser niet voldoet aan het jongvolwassenbeleid, omdat hij op het moment van de beslissing al 27 jaar oud was en enige mate van zelfstandigheid werd verwacht. De rechtbank oordeelt dat de minister op goede gronden heeft geoordeeld dat er geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen. Eiser heeft in het verleden zelfstandig geleefd en er zijn geen aanknopingspunten dat hij zich niet opnieuw zelfstandig zou kunnen handhaven. De rechtbank komt tot de conclusie dat de afwijzing van de aanvraag in stand kan blijven en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk en er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.21407
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.S. Yap),

en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. N. Peters).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de aanvraag in stand kan blijven. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 28 mei 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 april 2025 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, R.H. Por Koros Jamalabad als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Achtergrond
3. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1997 in Afghanistan. Eiser heeft daar tot augustus 2021 met zijn ouders, zus en broertje in gezinsverband samengewoond. Omdat zijn ouders in de coronacrisis hun baan waren verloren, is eiser als oudste zoon toen naar Iran vertrokken om daar geld te gaan verdienen om het gezin te onderhouden. Eiser heeft ongeveer acht maanden als afwashulp in Iran gewerkt waarna hij is doorgereisd naar Turkije. De overige gezinsleden zijn begin 2022 naar Nederland gekomen. Zij zijn sinds maart 2022 in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser is in september 2023 Nederland ingereisd. Eiser wil bij zijn familie in Nederland verblijven en heeft daarom onderhavige aanvraag ingediend. Ook heeft hij een aanvraag gedaan tot verlening van een verblijfsvergunning asiel.

Het bestreden besluit

4. De minister heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat hij niet in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De uitzetting van eiser is niet in strijd met artikel 8 van het EVRM1, zodat hij niet om die reden in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste, aldus de minister. Dit omdat er geen sprake is familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen eiser en zijn familie. Er wordt namelijk niet
voldaan aan het jongvolwassenbeleid2 en er is ook geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiser en zijn familie. Eiser voldoet volgens de minister niet aan het jongvolwassenbeleid omdat de gezinsband door het vertrek van eiser uit Afghanistan al eerder was verbroken. Dit was niet het gevolg van een vluchtsituatie maar dit betrof een vrijwillige keuze van eiser. En hoewel er sprake is van een hechte band tussen eiser en het ouderlijk gezin is het geen bijzondere afhankelijkheid die de normale banden tussen ouders en meerderjarige kinderen overstijgt. De beslissing om aan eiser geen verblijfsvergunning te verlenen is dan ook niet in strijd met artikel 8 van het EVRM, aldus de minister. Ook bestaat er geen reden om eiser op grond van de hardheidsclausule vrij te stellen van het mvv- vereiste. De minister wijst de aanvraag van eiser daarom af.
Wat vindt eiser?
5. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet voldoet aan de voorwaarden van het jongvolwassenbeleid. Eiser stelt dat zijn vertrek uit Afghanistan geen vrijwillige keus was maar dat er op dat moment geen alternatief was. Zodra eiser in Nederland aankwam, is hij weer bij zijn familie gaan wonen. Er is daarom altijd sprake geweest van samenwoning en de gezinsband is nooit verbroken. Ook wijst eiser er in het kader van artikel 8 van het EVRM op dat er sprake is van een zeer grote emotionele afhankelijkheid en een zeer hechte band met de familie in Nederland.

Beoordeling van de beroepsgronden

6. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet valt onder het jongvolwassenbeleid. Daartoe is het volgende van belang.
7. De minister heeft van belang mogen achten dat eiser ten tijde van het bestreden besluit op een leeftijd was waarop in beginsel enige mate van zelfstandigheid verwacht mag
1. Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
worden. De minister moet bij de beoordeling of een vreemdeling valt onder het jongvolwassenbeleid immers rekening houden met alle feiten en omstandigheden ten tijde van het bestreden besluit.2 Eiser was ten tijde van het bestreden besluit zeventwintig jaar oud. Hoewel het jongvolwassenbeleid geen harde leeftijdgrens kent, mag gelet hierop wel meer van eiser worden verwacht om aan te tonen dat dit beleid toch op hem van toepassing is. De minister heeft niet ten onrechte geoordeeld dat dit laatste niet het geval is. Hierbij heeft de minister mee mogen wegen dat eiser geruime tijd zelfstandig is geweest. Eiser heeft namelijk in 2021 zijn ouderlijk huis verlaten om zelfstandig in het buitenland te gaan wonen. Pas na binnenkomst van eiser in Nederland ruim twee jaar later is hij weer met zijn familie gaan samenwonen. Er bestaan geen aanknopingspunten om aan te nemen dat eiser zich gedurende deze jaren niet voldoende heeft kunnen handhaven. Hij heeft in die periode in zijn eigen onderhoud voorzien, door bijvoorbeeld als afwashulp te werken, en was niet afhankelijk van zijn familie. Mede gelet hierop bestaat geen aanleiding om te veronderstellen dat eiser zich niet weer zelfstandig zou kunnen handhaven. Zo heeft eiser ter zitting aangegeven dat hij momenteel in feite als gezinshoofd fungeert. Gelet hierop is de conclusie gerechtvaardigd dat eiser stappen naar zelfstandigheid heeft gezet. Hierom faalt ook het beroep van eiser op een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam3. In deze uitspraak was dit namelijk nu juist niet geval, zodat geen sprake is van een vergelijkbare situatie. Ook de stelling van eiser in zijn beroepsgronden dat zijn vertrek geen vrijwillige keuze was omdat sprake was van een vluchtsituatie na de machtsovername van de Taliban, leidt niet tot een ander oordeel. Deze stelling komt namelijk niet overeen met zijn eerdere verklaring dat zijn ouders na de coronacrises werkeloos werden en het daarom zijn verantwoordelijkheid was om voor het gezin te zorgen door te gaan werken in het buitenland.4 De beroepsgrond slaagt niet.
8. Nu eiser niet aan het jongvolwassenenbeleid voldoet, kan alleen familie- of gezinsleven in het kader van artikel 8 van het EVRM worden aangenomen tussen eiser en zijn familie indien sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. De minister heeft na een beoordeling van de relevante feiten en omstandigheden van het geval niet ten onrechte geoordeeld dat van dit laatste geen sprake is. Eiser heeft in zijn beroepsgronden in dit kader nogmaals gewezen op de emotionele afhankelijkheid tussen hem en de rest van het gezin. Eiser heeft deze stellingen echter niet (nader) onderbouwd. Daarom heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser weliswaar sterke (emotionele) banden heeft met zijn gezin en dat het begrijpelijk is dat zij een belangrijke rol spelen in elkaars leven, maar dat dit niet betekent dat er ook sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
9. De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook tot de conclusie kunnen komen dat geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen referent en eiseres en de aanvraag mogen afwijzen.
2 Zie ook uitspraak van de Afdeling van 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4630.
3 Uitspraak van 22 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:9087.
4 Zie het verslag gehoor ambtelijke hoorcommissie, 11 april 2025, blz. 3 en 4.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr.
C.L.W. Slycke - van Dort, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 november 2025

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.