In deze zaak verzoekt een werkneemster, die als docent werkzaam was bij Hogeschool InHolland, om een billijke vergoeding na het niet verlengen van haar jaarcontract. De werkneemster stelt dat de werkgever, InHolland, in strijd heeft gehandeld met de Wet gelijke behandeling handicap en chronische ziekte (Wgbh/cz) door haar contract niet te verlengen vanwege haar prikkelbare darmsyndroom (PDS). De kantonrechter heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de werkneemster van 28 augustus 2023 tot 28 augustus 2024 in dienst was en dat haar contract niet werd verlengd na een periode van ziekteverzuim. De werkneemster heeft een verzoekschrift ingediend waarin zij een billijke vergoeding eist op basis van verschillende artikelen van het Burgerlijk Wetboek, waaronder art. 7:673 lid 9 BW en art. 7:681 BW.
De kantonrechter heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken, inclusief de gesprekken die de werkneemster met haar leidinggevende heeft gevoerd over haar ziekte en de klachten die door studenten over haar zijn ingediend. De rechter concludeert dat de werkneemster niet voldoende heeft aangetoond dat haar ziekte een chronische aandoening is die haar deelname aan het arbeidsproces belemmert. De rechter oordeelt dat InHolland niet in strijd heeft gehandeld met de Wgbh/cz en dat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De verzoeken van de werkneemster worden afgewezen, met uitzondering van een beperkte toewijzing van wettelijke verhoging op het uitbetaalde bedrag voor vakantiedagen.
De kantonrechter heeft InHolland veroordeeld tot betaling van een wettelijke verhoging van 10% over het bedrag van € 2.047,62, dat inmiddels is uitbetaald, en heeft de werkneemster veroordeeld in de proceskosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.