Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
1.[gedaagden sub 1] te [woonplaats 2] ,
[gedaagden sub 2]te [woonplaats 2] ,
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
- ii) [gedaagden sub 1] te veroordelen tot betaling van een geldsom van € 95.910,22, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, rente en rentedatum;
- iii) [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om binnen een week na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan de hand van bankafschriften inzichtelijk maken wat met het geld van [eiseres] is gebeurd, op straffe van een dwangsom; en
- iv) met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van dit geding.
4.De beoordeling
wat met olie deed’. Deze verklaring had bij [gedaagden sub 2] een aantal vragen moeten oproepen omdat deze verklaring op geen enkele wijze ondersteund wordt door de omschrijving op de bankafschriften en het verdere verloop van de saldi op de bankrekening. Het had op de weg van [gedaagden sub 2] gelegen om indertijd beter door te vragen naar de herkomst van het geld, zeker tegen de achtergrond van de eigen stelling dat zij en [gedaagden sub 1] niet over een groot vermogen beschikken. Door dit – kennelijk – niet te doen, heeft zij zichzelf in de situatie gebracht dat zij in deze procedure niet in staat is om inhoudelijk verweer te voeren tegen de vordering van [eiseres] . Die omstandigheid komt voor haar eigen rekening en risico en de onmogelijkheid om verweer te kunnen voeren, nu volgens de eigen stellingen van [gedaagden] [gedaagden sub 1] niet meer in staat is om een verklaring af te leggen, kan dan ook niet leiden tot een verruiming van de stelplicht van [eiseres] .
afl19/18’. [eiseres] heeft verklaard dat zij deze overboeking gedaan heeft voor advieswerkzaamheden van [gedaagden sub 1] en dat zij deze omschrijving heeft gebruikt op verzoek van [gedaagden sub 1] . Deze omschrijving, zo heeft de advocaat van [gedaagden] aangevoerd, zou echter kunnen duiden op een aflossing die gedaan is voor een eerdere geldlening. Nu [gedaagden] ook zelf heeft aangevoerd niet over een groot vermogen te beschikken, is het verweer onvoldoende onderbouwd dat deze betaling samenhangt met een geldlening. De alternatieve verklaring van [gedaagden] leidt dan ook niet tot een andere beoordeling.
€ 125.579,50. Nu [gedaagden] in gemeenschap van goederen getrouwd zijn, zijn zij beiden aansprakelijk voor deze terugbetaling en zullen zij beiden hoofdelijk veroordeeld worden daartoe.
total lossgereden auto is onvoldoende, nu het verband met het verstrekken van de betreffende bankafschriften niet toegelicht is.