ECLI:NL:RBDHA:2025:22105

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
24 november 2025
Zaaknummer
NL24.49368
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging voorlopig verblijf voor jongvolwassenen op basis van gezinsbanden

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het verblijfsdoel 'familie- of gezinslid bij [referent]'. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 14 juli 2023 afgewezen, en het bezwaar van eiseres is bij het besluit van 13 november 2024 ongegrond verklaard. Eiseres, geboren in 2004 en van Syrische nationaliteit, wenst in Nederland te verblijven bij haar moeder, mevrouw [referent], die sinds 2021 asielstatus heeft. De rechtbank heeft op 22 juli 2025 de zaak behandeld, waarbij ook de referente en een tolk aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat eiseres niet onder het jongvolwassenenbeleid valt, omdat de gezinsband tussen eiseres en referente doorbroken is. Eiseres heeft sinds 2012 niet meer met referente samengewoond en heeft in die periode bij verschillende familieleden verbleven. De rechtbank stelt vast dat de minister de afwijzing van de mvv-aanvraag op goede gronden heeft gedaan, omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid, dat vereist dat een jongvolwassene met de ouder(s) in gezinsband samenleeft en niet in zijn eigen onderhoud voorziet. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.49368
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),

en
de Minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. J.J.M. van Raak).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank over het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopige verblijf (mvv) met het verblijfsdoel ‘familie- of gezinslid bij [referent] ’. Bij het primaire besluit van 14 juli 2023 heeft de minister de mvv-aanvraag van eiseres afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 november 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij deze eerdere afwijzing gebleven.
1.1.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De minister heeft op 10 juli 2025 en op 17 juli 2025 verweerschriften ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mevrouw [referent] als referente, de gemachtigde van eiseres, F. Kanaan als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] 2004 en heeft de Syrische nationaliteit. Eiseres wenst verblijf in Nederland bij haar moeder, mevrouw [referent] (referente). Referente is geboren op [geboortedatum 2] 1985, heeft de Syrische nationaliteit en beschikt sinds 2021 over een asielstatus in Nederland. De identiteit van eiseres en referente en de familierechtelijke relatie tussen hen is met stukken aangetoond.
2.1.
In het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar afgewezen als ongegrond, omdat eiseres niet valt onder het jongvolwassenenbeleid. Volgens de minister is de gezinsband tussen eiseres en referente doorbroken, nu eiseres sinds 2012 niet meer met referente heeft samengewoond en sindsdien afwisselend bij haar vader, stiefmoeder en
kennissen van haar vader heeft verbleven. Er is volgens de minister niet aannemelijk gemaakt dat eiseres en referente na 2012 opnieuw samenwoonden, zodat de gezinsband ook niet kan worden beschouwd als hersteld. De minister wijst er verder op dat eiseres huishoudelijke taken verricht in ruil voor huisvesting, waaruit volgt dat zij in staat is in haar eigen onderhoud te voorzien. Daarnaast is er geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referente, zodat geen beschermingswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wordt aangenomen en geen belangenafweging op grond van dat artikel is gemaakt.
Jongvolwassenenbeleid
3. In geschil is of de minister heeft kunnen oordelen dat eiseres niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. Dit beleid houdt in dat familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen wordt aangenomen, zonder bijkomende afhankelijkheidsfactoren, als het meerderjarige kind:
- jongvolwassen is;
- met de ouder(s) in gezinsband samenleeft;
- niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
- geen zelfstandig gezin heeft gevormd.i
3.1.
Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 mei 2024 volgt dat deze vier voorwaarden cumulatief zijn.ii Dat betekent dat als eiseres niet voldoet aan één van deze vier voorwaarden, zij niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. In Werkinstructie 2020/16 is de toepassing van het jongvolwassenenbeleid door de minister nader uitgewerkt.
Het oordeel van de rechtbank
Samenwonen van eiseres met referente
3.2.
Eiseres voert aan dat sprake is van gezinsleven onder het jongvolwassenenbeleid. Zij stelt dat de minister ten onrechte niet aannemelijk acht dat zij en referente in de periode 2018-2019 samenwoonden. Volgens eiseres is dit te verklaren doordat het toen de bedoeling was dat zij naar haar vader in Duitsland zou vertrekken in het kader van gezinshereniging. Ter onderbouwing van de samenwoning in de periode 2018-2019 heeft referente een verklaring van haar wijkhoofd ( [naam] ) overgelegd, waaruit zou blijken dat zij en eiseres daadwerkelijk samenwoonden. Verder stelt eiseres dat de minister de voor deze procedure bestemde vragenlijst bij het aanvraagformulier en de verklaringen van referente selectief en buiten de context heeft geïnterpreteerd, waardoor de conclusies over het samenwonen ondeugdelijk zijn. Ook meent zij dat het voor referente niet duidelijk was dat de vragen die destijds in de asielgehoren aan haar werden gesteld op eiseres betrekking hadden.
3.3.
Niet is in geschil dat eiseres en referente in de periode van 2012-2018 niet samenwoonden. In geschil is of zij in 2018-2019 wél in gezinsverband samenwoonden.
3.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het dossier blijkt dat referente in het daarvoor bestemde aanvraagformulier van deze procedure heeft ingevuld dat eiseres sinds 2012 niet meer bij haar heeft gewoond (onderdeel 2.2). In 2012 is referente naar Jordanië vertrokken, waarna eiseres bij haar vader in Syrië achterbleef en zij afwisselend bij haar vader en haar oma (de moeder van referente) verbleef. Uit het dossier blijkt verder dat eiseres zo’n vier jaar in Duitsland heeft gewoond met haar vader in het kader van
gezinshereniging. In 2018 is zij weer naar Syrië teruggekeerd. Referente vermeldde in het aanvraagformulier dat eiseres bij terugkomst in 2018 ongeveer een jaar bij haar stiefmoeder heeft gewoond en dat zij momenteel bij kennissen van haar vader verblijft, omdat stiefmoeder en vader inmiddels zijn gescheiden (onderdeel 2.2). Uit het rapport van de hoorzitting in de bezwaarfase blijkt dat referente heeft verklaard dat zij in 2018 vanuit Jordanië is teruggekeerd naar Syrië en dat zij van 4 november 2018 tot 27 maart 2019 heeft samengewoond met haar dochter.iii
3.5.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat referente tegenstrijdig heeft verklaard over de periode van samenwoning in 2018-2019. Tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase is referente met deze tegenstrijdigheid geconfronteerd. Zij verklaarde toen dat er veel vragen waren gesteld, dat er veel was gebeurd en dat mogelijk sprake was van een onjuiste interpretatie van haar antwoorden.iv Zij verklaarde ook dat het de bedoeling was dat eiseres via gezinshereniging naar haar vader in Duitsland zou gaan. In beroep heeft zij daaraan toegevoegd dat zij daarom niet eerder over de samenwoning in 2018-2019 heeft verklaard. De rechtbank volgt de minister in het standpunt dat deze toelichting de tegenstrijdigheid niet wegneemt. Deze verklaring is immers pas in bezwaar en beroep naar voren gebracht, terwijl referente tijdens de aanvraagfase niets over de gezinshereniging heeft vermeld. Daarnaast heeft zij geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat een gezinsherenigingsprocedure met de vader is gestart, zodat haar stelling hierover niet is onderbouwd. Ook ter zitting heeft referente hierover geen duidelijkheid kunnen verschaffen.
3.6.
Voorts wordt de stelling dat de minister de verklaringen van referente uit de context heeft gehaald en selectief heeft getoetst, niet gevolgd. Dit standpunt is onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Uit het daarvoor bestemde aanvraagformulier en de verklaringen van referente blijkt immers niets dat deze stelling ondersteunt.
3.7.
De rechtbank acht verder van belang dat referente in haar eerdere asielgehoren nooit heeft verklaard dat zij eiseres naar Nederland wilde laten komen, terwijl uit het dossier blijkt dat er toen expliciet naar de kinderen van referente is gevraagd. Zo heeft referente in het aanmeldgehoor van 13 september 2019 verklaard dat zij vooral naar Nederland was gekomen om haar jongste kinderen te zien. Over eiseres verklaarde zij dat zij bij haar vader woonde en al wat ouder was. Hiermee heeft referente verklaard dat haar komst naar Nederland gericht was op hereniging met de jongste kinderen, niet met eiseres. Daarbij heeft zij in dit gehoor niets verklaard over de gezinsherenigingsprocedure met de vader. Tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase van deze procedure is referente daarmee geconfronteerd, maar daarop gaf zij geen inhoudelijke reactie.v Onder deze omstandigheden is de enkele stelling dat het onduidelijk zou zijn dat er destijds naar eiseres is gevraagd onvoldoende om de tegenstrijdigheid weg te nemen. De door eiseres en referente overgelegde verklaring van haar wijkhoofd kan hieraan niet afdoen, omdat deze in het licht van de onverklaarde tegenstrijdigheden onvoldoende is. Bovendien heeft de minister terecht geoordeeld dat deze verklaring onvoldoende objectief verifieerbaar is.
3.8.
Gelet op het voorgaande heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat de gestelde samenwoning in 2018-2019 onvoldoende aannemelijk is gemaakt. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid. Dat betekent dat het beroep faalt.
3.9.
Omdat de vereisten van het jongvolwassenenbeleid cumulatief zijn, strandt de aanvraag reeds op het punt van het samenwonen (het tweede vereiste). Hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd over het voorzien in haar eigen levensonderhoud (het vierde vereiste) behoeft daarom geen verdere bespreking.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister op goede gronden de mvv-aanvraag heeft mogen afwijzen en eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Tank, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 augustus 2025

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
i Dit staat in paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
iii Zie pagina 4 van het rapport van de hoorzitting van 13 november 2024.
iv Idem, zie pagina 7.
v Idem, zie pagina 9.