ECLI:NL:RBDHA:2025:22056

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
NL25.47088
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging overdrachtstermijn asielzoeker aan Frankrijk en onderduiken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, een asielzoeker van Soedanese nationaliteit, en de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank behandelt het beroep van eiser tegen een besluit van 22 september 2025, waarin de minister de overdrachtstermijn voor de overdracht van eiser aan Frankrijk heeft verlengd tot achttien maanden. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend op 17 februari 2025, maar zijn aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de inhoudelijke behandeling. Eiser heeft betoogd dat de verlenging van de overdrachtstermijn onterecht was, omdat hij zich aan de meldplicht hield en niet ondergedoken was. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op de dag van de geplande overdracht ziek was en niet op het afgesproken tijdstip kon verschijnen. De rechtbank oordeelt dat de minister de verlenging van de overdrachtstermijn terecht heeft toegepast, omdat eiser zich opzettelijk aan het bereik van de autoriteiten had onttrokken. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, maar de rechtbank heeft de minister wel veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL25.47088

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.H. van Wingerden)
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de overdrachtstermijn voor de overdracht van eiser aan Frankrijk verlengd tot achttien maanden. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 23 oktober 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1990 en de Soedanese nationaliteit te hebben. Hij heeft op 17 februari 2025 een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 2 mei 2025 heeft verweerder de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van eisers aanvraag. Dat besluit is tevens een overdrachtsbesluit waarbij eiser zal worden overgedragen binnen een termijn van zes maanden vanaf het moment van acceptatie van het claimverzoek dan wel de definitieve beslissing op het beroep wanneer dit opschortende werking heeft.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de overdrachtstermijn verlengd tot achttien maanden, omdat eiser is vertrokken zonder dat bekend is waarheen.
3. Eiser stelt dat verweerder de overdrachtstermijn ten onrechte heeft verlengd. De veronderstelling dat eiser is vertrokken zonder dat bekend is waarheen, is onjuist. Eiser verbleef onafgebroken op een COa [2] -locatie en hield zich aan de meldplicht. Op 19 september 2025, de dag van de overdracht, werd eiser rond 2:30 uur ziek. Dit meldde hij diezelfde ochtend aan COa-medewerkers, waarbij hij zou hebben verzocht DT&V [3] hiervan op de hoogte te stellen. Van onderduiken in de zin van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening is dus geen sprake. Ter onderbouwing verwijst hij naar het arrest Jawo. [4]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de overdracht op 19 september 2025 zou plaatsvinden, dat eiser in dat kader om 5:00 uur zou worden opgehaald door DV&O [5] en hij hiervan op de hoogte was.
5. Uit artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening volgt dat, indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de betrokkene over te nemen of terug te nemen komt te vervallen en de verantwoordelijkheid overgaat op de verzoekende lidstaat. Indien de overdracht niet kon worden uitgevoerd, kan deze termijn tot maximaal 18 maanden worden verlengd indien de betrokkene onderduikt. Deze bepaling moet zo worden uitgelegd dat een betrokkene onderduikt wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht, met het doel om deze overdracht te voorkomen. [6]
6. Uit het bestreden besluit blijkt dat eiser wordt tegengeworpen te zijn vertrokken zonder dat bekend is waarheen. Ter zitting is echter gebleken dat slechts sprake was van kortstondig verblijf buiten het bereik van de autoriteiten. Verweerder heeft toegelicht dat dit blijkt uit de omstandigheid dat in het digitale dossier geen MOB-melding is opgenomen, maar een standaardformulier TBBA. [7] Verweerder heeft verder erkend dat dit formulier als grondslag voor het bestreden besluit heeft gediend, zodat de rechtbank vaststelt dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. Dit leidt echter niet tot gegrondverklaring van het beroep, omdat verweerder op zitting alsnog heeft gemotiveerd waarom sprake is van onderduiken en eiser hierop heeft kunnen reageren. De rechtbank zal dit gebrek dan ook met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [8] passeren.
7. Uit het TBBA-formulier blijkt dat eiser op de dag van overdracht niet op het aangezegde tijdstip is verschenen. Er is op twee momenten bij hem aangeklopt, maar er werd niet gereageerd en de deur van zijn kamer bleef gesloten. Hoewel eiser later die ochtend slapend op zijn kamer werd aangetroffen en aangaf ziek te zijn, kon verweerder daar op het geplande moment van overdracht niet van op de hoogte zijn. Het is immers aan eiser om hier tijdig melding van te maken, zeker nu hij reeds op de hoogte was van zijn geplande overdracht. Onder deze omstandigheden mocht verweerder aannemen dat eiser zich opzettelijk aan het bereik van de autoriteiten had onttrokken om de overdracht te voorkomen. De enkele stelling ter zitting dat eiser wél heeft opengedaan op het moment dat er werd aangeklopt om hem op te halen voor de overdracht, is niet onderbouwd. Verweerder heeft de overdrachtstermijn dan ook kunnen verlengen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bbp [9] voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814 (achttienhonderdveertien euro).
Deze uitspraak is gedaan op 20 november 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Lukanika, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening).
2.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
3.Dienst Terugkeer en Vertrek.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
5.Dienst Vervoer en Ondersteuning.
6.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3630.
7.Tijdelijk Buiten Bereik Autoriteiten.
8.Algemene wet bestuursrecht.
9.Besluit proceskosten bestuursrecht.