ECLI:NL:RBDHA:2025:2194

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
NL25.5815
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring op grond van artikel 59a Vw met betrekking tot omstandigheden in Bulgarije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd op 6 februari 2025. De eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, die was gebaseerd op artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak op 12 februari 2025 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een concreet aanknopingspunt bestaat dat de eiser onder de Dublinverordening valt, en dat er een significant risico is dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. De eiser betwistte enkele zware gronden, maar de rechtbank oordeelde dat de overige gronden feitelijk juist waren en voldoende gemotiveerd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom geen lichter middel dan bewaring kon worden toegepast, gezien het eerdere vertrek van de eiser naar een onbekende bestemming.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de asielvoorzieningen in Bulgarije niet ter beoordeling staan in deze procedure en dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is geweest. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.5815

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 12 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1994 en de Syrische nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder terecht overwogen dat een concreet aanknopingspunt bestaat dat eiser onder de Dublinverordening [1] valt. Om die reden heeft verweerder terecht artikel 59a, eerste lid, van de Vw aan de maatregel ten grondslag gelegd.
3. Volgens verweerder bestaat er een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [3] staat vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 Vw heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan
4. Eiser betwist zware grond 3e. Hij stelt dat zijn personalia in andere lidstaten verkeerd zijn genoteerd.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de overige zware gronden en de lichte gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig (lichte gronden) ook voldoende zijn gemotiveerd. Voor deze gronden geldt dat zij de maatregel van bewaring kunnen dragen. De zware grond 3e behoeft dan ook niet te worden besproken.
6. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen lichter middel dan bewaring heeft toegepast. De bewaring valt hem zwaar. Hij zou graag in vrijheid willen meewerken aan zijn overdracht naar Bulgarije.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom niet kan worden volstaan met de toepassing van een lichter middel. Verweerder heeft eerder geprobeerd om eiser op 10 april 2024 over te dragen aan Bulgarije. Eiser is op 28 maart 2024 met onbekende bestemming vertrokken, waardoor de geplande vlucht door verweerder is geannuleerd. Uit de gronden van de maatregel volgt dat er sprake is van een significant onttrekkingsrisico. Eiser heeft daarnaast geen feiten of omstandigheden aangevoerd die maken dat de inbewaringstelling onevenredig bezwarend voor hem is.
8. Voor zover eiser stelt dat de asielvoorzieningen in Bulgarije ondermaats zijn en hij vreest om daar te worden gedetineerd, wordt opgemerkt dat het niet aan de bewaringsrechter is om een oordeel te geven over eisers situatie na overdracht. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft op 20 maart 2024 eisers beroep tegen het besluit op zijn asielaanvraag, alsmede het overdrachtsbesluit aan Bulgarije, ongegrond verklaard. [4] Eiser heeft zijn hoger beroep hiertegen ingetrokken.
9. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot aan het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 18 februari 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Met het kenmerk: ECLI:NL:RBDHA:2024:4138.