ECLI:NL:RBDHA:2024:4138

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
NL24.7759, NL24.7761 en NL24.7763
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, worden de beroepen van drie eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen op 27 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen volgens de Dublinverordening. De rechtbank heeft de beroepen op 15 maart 2024 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.

De rechtbank oordeelt dat de bestreden besluiten in stand blijven en verklaart de beroepen ongegrond. De rechtbank stelt vast dat de Europese Unie regelgeving heeft die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Bulgarije gedaan, dat is aanvaard. Eisers hebben aangevoerd dat Bulgarije niet voldoet aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanwege problemen met opvangvoorzieningen, maar de rechtbank oordeelt dat zij onvoldoende bewijs hebben geleverd om dit te onderbouwen.

De rechtbank concludeert dat de Bulgaarse autoriteiten hebben gegarandeerd dat zij de asielaanvragen van eisers in behandeling zullen nemen. De stelling van eisers dat zij vrezen te worden teruggestuurd naar Turkije en vervolgens naar Syrië is niet voldoende om aan te tonen dat Bulgarije niet aan internationale verplichtingen zal voldoen. De rechtbank wijst ook op het gebrek aan onderbouwing van de medische problemen van het zoontje van eiser 1 en concludeert dat de intentie van eisers om asiel aan te vragen in Nederland niet relevant is voor de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat. De uitspraak eindigt met de beslissing dat de beroepen ongegrond zijn en dat eisers geen proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.7759, NL24.7761 en NL24.7763

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[Naam],

V-nummer: [Nummer],
eiser 1,
[Naam 2]
V-nummer: [Nummer 2],
eiser 2,
[Naam 3],
V-nummer: [Nummer 3],
eiser 3,
gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen. Verweerder heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 27 februari 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije voor de behandeling daarvan verantwoordelijk is.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eisers, de gemachtigde van eisers, A. Dogan als tolk, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt de bestreden besluiten aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De uitkomst hiervan is dat de rechtbank de beroepen ongegrond verklaart. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en de bestreden besluiten in stand blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eisers voeren aan dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Er is namelijk sprake van problemen met de opvangvoorzieningen. Eisers verwijzen [3] hierbij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 28 februari 2024, waarin is geoordeeld dat sprake is van systeemfouten in de Bulgaarse asielprocedure en opvang. In de uitspraak van de Afdeling [4] van 29 februari 2024 [5] is geoordeeld dat wel van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, maar eisers hebben verklaard over de slechte omstandigheden. Daarnaast heeft de Afdeling onvoldoende gemotiveerd dat het mogelijk is voor asielzoekers om te klagen bij de Bulgaarse autoriteiten. Verder is er een risico op indirect refoulement, omdat zij vrezen te worden teruggestuurd naar Turkije en vervolgens naar Syrië. Ten slotte willen eisers bij hun oudere broer in Nederland verblijven en heeft het zoontje van eiser 1 medische problemen die niet in Turkije kunnen worden behandeld. Eisers hebben hierbij een verklaring overgelegd van de afdeling neurochirurgie van de medische faculteit van het Mersin Medische Faculteit ziekenhuis waarin wordt verklaard dat de benodigde operatie niet in dat ziekenhuis wordt uitgevoerd. Ook is het niet waarschijnlijk dat de medische problemen in Bulgarije zullen worden behandeld.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Uit de uitspraak van de Afdeling van 29 februari 2024 volgt dat ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Eisers moeten daarom aannemelijk maken dat dit in hun geval niet kan. Eisers hebben hun verklaringen over de opvangvoorzieningen niet onderbouwd met documenten. De enkele stelling dat de opvang van slechte kwaliteit is en de algemene verwijzing naar de uitspraak van zittingsplaats Haarlem is onvoldoende om aannemelijk te maken dat Bulgarije zich tegenover eisers niet aan de internationale verplichtingen zal houden. Ook hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat zij niet kunnen klagen als er problemen ontstaan of dat de Bulgaarse autoriteiten hen niet kunnen of willen helpen.
5. De Bulgaarse autoriteiten hebben met het claimakkoord gegarandeerd dat zij de asielaanvragen van eisers in behandeling zullen nemen. Eisers hebben niet onderbouwd dat dit anders zou zijn. De enkele stelling dat zij vrezen te worden teruggestuurd naar Turkije en vervolgens naar Syrië is hiervoor onvoldoende. Nu er geen aanleiding is te oordelen dat er sprake is van systeemfouten, komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling of sprake is van schending van het verbod op (indirect) refoulement. [6]
6. Eisers hebben geen informatie overgelegd over de broer bij wie ze zouden willen verblijven en evenmin aannemelijk gemaakt dat er een afhankelijkheidsrelatie tussen hen bestaat. Het beroep op artikel 16 van de Dublinverordening slaagt daarom niet.
7. Uit de verklaring van het Mersin Medische Faculteit ziekenhuis blijkt dat de behandeling van het zoontje van eiser 1 niet mogelijk is in – specifiek – dat ziekenhuis. Er is echter niet gebleken dat de behandeling niet in een ander ziekenhuis in Turkije kan worden uitgevoerd. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat de vereiste medische zorg niet in Bulgarije kan worden geboden of dat een behandeling alleen in Nederland mogelijk is. In de medische problemen van het zoontje heeft verweerder dus geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
8. Ten slotte is de gestelde intentie van eisers om asiel aan te vragen in Nederland niet relevant voor de vaststelling van de voor de asielaanvraag verantwoordelijke lidstaat.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en dat de bestreden besluiten in stand blijven. Eisers krijgen om die reden geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Niet gepubliceerd.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Arrest van het Hof van Justitie van de EU van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.