In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, een Turkse nationaliteit hebbende, had op 12 februari 2025 de wens geuit om een asielaanvraag in Nederland in te dienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, wat verweerder heeft onderbouwd met feiten en omstandigheden. Eiser heeft geen lichter middel dan bewaring kunnen aanvoeren, ondanks zijn medewerking aan de procedures. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist zijn en voldoende zijn gemotiveerd. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de inbewaringstelling onevenredig bezwarend maken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.