ECLI:NL:RBDHA:2025:21839

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
NL25.50289
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Beninse nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 15 oktober 2025 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2025 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank stelt vast dat de Europese Unie regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De minister mag in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk, wat inhoudt dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Eiser heeft echter aangevoerd dat hij niet veilig is in Frankrijk en dat hij slachtoffer is van mensenhandel en seksueel misbruik. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling.

De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag niet op grond van bijzondere omstandigheden aan zich hoeft te trekken. Eiser heeft geen objectieve gegevens overgelegd die de ernst van zijn gezondheidstoestand aantonen, en de minister was niet verplicht om een BMA-advies aan te vragen. De rechtbank wijst erop dat eiser geen eerdere asielaanvraag in Frankrijk heeft gedaan en dat hij geen bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat de overdracht aan Frankrijk onevenredig hard zou zijn. De uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk en is op 18 november 2025 bekendgemaakt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.50289
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst),

en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. J.A.A. Willems).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Beninse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1994. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 15 oktober 2025 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Med Belkassem als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening (Dvo). Op grond van de Dvo neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser stelt dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk. Hiertoe voert eiser aan dat, samengevat weergegeven, bijna de helft van alle asielzoekers in Frankrijk geen opvang krijgt. Hierbij verwijst hij naar het AIDA landenrapport over Frankrijk, update 2024. Bij aankomst in Frankrijk worden Dublinclaimanten geacht zelfstandig en op eigen kosten naar een locatie te gaan. Eiser is hiertoe (financieel) niet in staat. Mede doordat hij zich niet veilig voelt wegens zijn eerdere ervaringen in Frankrijk. Eiser stelt in Frankrijk gedwongen te zijn drugs rond te brengen en toen hij dit weigerde, maandenlang seksueel te zijn misbruikt. Hij vreest dat de persoon die hem heeft misbruikt, hem zal opzoeken als hij in Frankrijk aangifte doet. Verder stelt eiser slachtoffer te zijn van mensenhandel en een psychisch trauma te hebben opgelopen.
6. De rechtbank stelt voorop dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in onder meer de uitspraken van 3 oktober 20242 en 31 juli 20253 bevestigd. Dit betekent dat de minister in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen en dat de behandeling van eiser in Frankrijk niet in strijd zal zijn met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Frankrijk, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Franse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Daarvoor kan hij objectieve informatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk overleggen of verklaringen afleggen over zijn eigen ervaringen aangaande het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk. Van een schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM zal, in geval eiser aannemelijk maakt dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo).
7. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de Afdeling in voornoemde uitspraken dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 31 juli 2025 geoordeeld dat het AIDA landenrapport over Frankrijk, update 2024, waarnaar eiser heeft verwezen, geen wezenlijk ander beeld van de opvang aldaar schetst dan al eerder naar voren is gekomen in de vorige landenrapportages van AIDA over Frankrijk. Verder heeft eiser geen andere algemene informatie naar voren gebracht over het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk, die wel een ander beeld schetst.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
8. De door eiser gestelde eerdere eigen ervaringen in Frankrijk maken naar het oordeel van de rechtbank evenmin dat de minister niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Hierbij heeft de minister van belang mogen achten dat eiser niet eerder een asielaanvraag heeft gedaan in Frankrijk, zodat hij geen eigen ervaringen heeft met de asielprocedure en de opvangsituatie aldaar. De Franse autoriteiten hebben middels het claimakkoord gegarandeerd het verzoek om internationale bescherming van eiser in behandeling te nemen. Daarmee garanderen de Franse autoriteiten ook dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit de verdragen en Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Ter zitting is desgevraagd aangegeven dat niet wordt betoogd dat bij eiser van bijzondere kwetsbaarheid sprake is. Indien eiser in Frankrijk wordt geconfronteerd met tekortkomingen bij de behandeling van zijn asielaanvraag, in de opvang of anderszins, kan hij hierover klagen bij de Franse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat dit voor eiser niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.
9. Wat betreft het gestelde seksueel misbruik en het gevaar dat eiser zou lopen, heeft de minister mogen wijzen op de mogelijkheid om daartegen bij de Franse politie aangifte te doen of bescherming te vragen. De stelling van eiser dat de dader daardoor op de hoogte zou kunnen raken van zijn verblijfplaats, is speculatief en onvoldoende voor een ander oordeel. Ook in de verklaringen van eiser over mensenhandel heeft de minister geen reden hoeven zien om niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. Hierbij heeft hij kunnen betrekken dat eiser tot op heden in Nederland, ondanks dat hij wel uitdrukkelijk is gewezen op de mogelijkheid, geen aangifte heeft gedaan van mensenhandel en dat hij dit desgewenst ook in Frankrijk kan doen. De minister heeft zich wat betreft de gestelde medische omstandigheden op het standpunt mogen stellen dat de medische voorzieningen, waaronder ook de psychische zorg, in Frankrijk van vergelijkbare kwaliteit moet worden geacht en dat deze voorzieningen ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Uit de overgelegde medische stukken is verder niet gebleken dat eisers medische problemen daar niet kunnen worden behandeld. Ten slotte heeft de minister in wat is gesteld over eisers financiële situatie ook geen reden hoeven zien om niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan.
10. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische situatie van eiser
11. Eiser doet een beroep op het arrest C.K.4 Hiertoe voert eiser aan dat hij meteen bij aankomst in Nederland heeft gemeld dat hij suïcidale klachten heeft. Inmiddels staat eiser onder behandeling. Uit het overgelegde medisch journaal van eiser blijkt dat hij is doorverwezen naar een psycholoog. De minister had op grond van de bekende informatie om een BMA-advies moeten vragen, omdat eisers mentale gesteldheid in de weg staat aan overdracht aan Frankrijk.
12. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het arrest C.K. volgt dat overdracht van een vreemdeling achterwege dient te blijven indien de overdracht tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand zou leiden. De vreemdeling moet in dat verband objectieve gegevens overleggen die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen. Indien eiser deze gegevens heeft overgelegd, dient de minister het risico op een dergelijke verslechtering van de gezondheidstoestand te laten onderzoeken door het BMA, zo volgt Werkinstructie 2021/3. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Eiser stelt onder specialistische behandeling te zijn, maar er zijn geen objectieve (medische) stukken overgelegd waaruit volgt dat de overdracht tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand zou leiden. Onder deze omstandigheden is de minister niet gehouden een BMA-advies aan te vragen. De beroepsgrond slaagt niet.
4 Arrest van het Europees Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 16 februari 2017 in de zaak C.K. tegen Slovenië (ECLI:EU:C: 2017:127).
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
13. Eiser stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding heeft gezien om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo aan zich te trekken. In dit verband verwijst hij naar alles wat hij heeft aangevoerd over zijn ervaringen in Frankrijk en zijn medische en financiële situatie.
14. Paragraaf C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) bepaalt dat de minister terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo, ook al is Nederland op grond van de in de verordening neergelegde criteria daartoe niet verplicht. De minister gebruikt de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen als er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt.
15. De rechtbank oordeelt dat voldoende blijkt dat de minister ook in dit verband de door eiser aangevoerde omstandigheden heeft betrokken en zich op het standpunt heeft mogen stellen dat hij de aanvraag niet onverplicht aan zich hoeft te trekken. De rechtbank verwijst in dit kader naar wat in rechtsoverweging 9 is overwogen. Eiser heeft ook overigens geen bijzondere, individuele omstandigheden aangevoerd die maken dat de minister gehouden was eisers asielaanvraag te behandelen, omdat overdracht aan Frankrijk onevenredig hard is. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 november 2025

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.