ECLI:NL:RBDHA:2025:21667

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
11776433
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en dwangsom in burenruzie over verbouwing

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een vordering ingesteld tegen gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], in verband met schade die zou zijn ontstaan door verbouwingswerkzaamheden aan de woning van eisers. De verbouwing, die begon op 4 juli 2022, leidde tot scheuren in de woning van gedaagden en andere schade. Gedaagden vorderden onder andere schadevergoeding voor herstelkosten, onderzoekskosten en een dwangsom om de werkzaamheden af te ronden. De kantonrechter oordeelde dat gedaagden recht hadden op schadevergoeding voor de herstelkosten van € 1.750,-- en onderzoekskosten van € 2.073,--, maar wees andere vorderingen af. De rechter bepaalde dat eisers ervoor moesten zorgen dat de werkzaamheden uiterlijk op 1 maart 2026 zijn afgerond, op straffe van een dwangsom van € 50,-- per dag. Daarnaast werden eisers hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de proceskosten en wettelijke rente. Het vonnis werd uitgesproken op 18 november 2025.

Uitspraak

RECHTBANKDEN HAAG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Den Haag
Zaaknummer: 11776433 \ RL EXPL 25-12010
Vonnis van 18 november 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen in verzet,
oorspronkelijk gedaagden,
hierna samen te noemen: [eisers] c.s.,
gemachtigde: mr. K. Tülü,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen in verzet,
oorspronkelijk eisers,
hierna samen te noemen: [gedaagden] c.s.,
gemachtigde: R.M.W. Willems.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de oorspronkelijke dagvaarding van 12 februari 2025 met producties;
  • het verstekvonnis van 5 maart 2025, gewezen tussen [gedaagden] c.s. als eisers en [eisers] c.s. als gedaagden (door de rechtbank was over het hoofd gezien dat mr. Tülü zich tijdig voor [eisers] c.s. had gesteld);
  • de verzetdagvaarding van 10 april 2025 met producties, waarbij ook een tegeneis is ingesteld (reconventie), en het herstelexploit van 1 juli 2025;
  • de brief van 11 juli 2025 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de conclusie van antwoord na verzet, tevens conclusie van antwoord in reconventie met producties van de zijde van [gedaagden] c.s.;
  • de akte uitlaten, tevens vermeerdering van eis, met productie(s) van de zijde van [eisers] c.s.;
  • de mondelinge behandeling van 2 oktober 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
De kantonrechter laat de conclusie van antwoord na verzet (in conventie) buiten beschouwing, omdat de verzetdagvaarding geldt als conclusie van antwoord en geen gelegenheid is gegeven voor een (materiële) conclusie van repliek in conventie.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagden] c.s. zijn sinds 2011 de eigenaren en bewoners van het perceel met woning [adres 1] in [plaats] . De woning is geschakeld met de woning [adres 2] , waarvan [eisers] c.s. sinds 2018 de eigenaren zijn. Zij verblijven overwegend in Zwitserland in verband met het werk van [eiser 1] , die een jaarcontract heeft, dat telkens wordt verlengd. De woning in [plaats] is bedoeld om daar te gaan wonen als het contract niet meer verlengd wordt.
2.2.
Op 4 juli 2022 is een aannemer in het kader van een ingrijpende verbouwing begonnen met diverse werkzaamheden aan het pand van [eisers] c.s. Later die dag hebben [eisers] c.s. een briefje bij [gedaagden] c.s. in de bus gedaan met de mededeling dat zij hun huis gaan renoveren, dat het doel daarvan is onafhankelijk van gas te worden, dat zowel binnen als buiten werkzaamheden zullen plaatsvinden en dat deze fase van de verbouwing zich richt op werkzaamheden waarvoor geen vergunning nodig is. Volgens het briefje start de verbouwing op 4 juli 2022 en zal deze naar verwachting in december 2022 klaar zijn.
2.3.
In september 2022 is geheid voor de fundering van een te plaatsen aanbouw zonder dat dit tevoren aan [gedaagden] c.s. was aangekondigd. Op 1 oktober 2022 hebben [gedaagden] c.s. vanwege de trillingen als gevolg van het heien een nulmeting aan hun woning laten verrichten door een bouwkundig inspecteur, de heer [naam 1] van de [bedrijf] . Daarbij zijn scheuren in de woning geconstateerd en water in de kelder, zoals gerapporteerd op 4 oktober 2022. Op 12 april 2024 heeft dezelfde bouwkundige de woning opnieuw geïnspecteerd. Hij heeft in het daarvan opgemaakte rapport van 25 juli 2024 genoteerd dat een aantal van de scheuren (breuken) groter is geworden, dat de kelder is ondergelopen en dat er vochtdoorslag van de isolatie in het metselwerk is. Volgens de bouwkundige zijn de werkzaamheden aan de woning van [eisers] c.s. daarvan de oorzaak. Het herstel heeft de bouwkundige begroot op € 8.000,-- (nieuw voor oud voor 50% in aanmerking genomen), waarvan € 1.750,-- voor het herstel van de scheuren, € 5.000,-- voor de kelder en € 1.250,-- voor het metselwerk.
2.4.
De eerste door [eisers] c.s. ingeschakelde aannemer heeft het werk niet afgemaakt en is bij verstek veroordeeld tot betaling van een bedrag van ruim € 530.000,-- aan [eisers] c.s. Dit heeft geleid tot vertraging in de werkzaamheden. De opvolgende aannemer is Goois Bouwbedrijf (GBB), die het grootste gedeelte van de werkzaamheden heeft uitgevoerd. Op 15 april 2024 heeft GBB de werkzaamheden aan de woning opgeleverd. De zijmuur van de gerealiseerde uitbouw was op dat moment nog niet afgewerkt. Voor die muur staat een gemetselde mandelige muur tussen de beide percelen van partijen. Ook moet er onder andere nog een dakaansluiting worden gemaakt. Voor die werkzaamheden is het noodzakelijk dat het perceel van [gedaagden] c.s. wordt betreden.
2.5.
Er is een geschil ontstaan tussen [eisers] c.s. en GBB, dat is voorgelegd aan de Geschillencommissie Verbouwingen en Nieuwbouw. GBB heeft in die procedure te kennen gegeven dat zij niet door [eisers] c.s. in de gelegenheid is gesteld om de afrondende werkzaamheden uit te voeren, omdat [eisers] c.s. daarover geen definitieve afspraken met hun buren hebben gemaakt. Volgens GBB hebben [eisers] c.s. haar dus niet in de gelegenheid gesteld om die werkzaamheden uit te voeren.
2.6.
Tussen [gedaagden] c.s. enerzijds en [eisers] c.s. anderzijds is als gevolg van de werkzaamheden onenigheid ontstaan. In december 2023 heeft de toenmalige gemachtigde van [eisers] c.s. [gedaagden] c.s. gesommeerd om de nodige medewerking aan de werkzaamheden te verlenen. In februari 2024 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst met elkaar gesloten. Daarin is onder meer vastgelegd dat het de bedoeling was dat de werkzaamheden zo spoedig mogelijk zouden worden afgerond en dat [gedaagden] c.s. daaraan hun medewerking zouden verlenen. Ook werd overeengekomen dat [eisers] c.s. [gedaagden] c.s. een bedrag van € 1.050,-- zullen betalen: € 525,-- voorafgaand aan de start van de resterende werkzaamheden en € 525,-- na afronding daarvan.
2.7.
Na de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst hebben er geen werkzaamheden meer plaatsgevonden.

3.De vorderingen en de verweren

in conventie
3.1.
[gedaagden] c.s. vorderden oorspronkelijk veroordeling van [eisers] c.s.:
tot betaling van een bedrag van € 8.000,-- voor herstel van de door de bouwwerkzaamheden veroorzaakte schade aan hun woning, van € 3.646,-- aan onderzoekskosten en van € 83,38 voor het verhelpen van een storing in hun alarmsysteem;
om binnen een maand na het te wijzen vonnis alle werkzaamheden deugdelijk en voortvarend te hebben laten opleveren, op straffe van een dwangsom;
tot betaling van het overeengekomen bedrag van € 1.050,--, en
tot betaling van de proceskosten.
3.2.
[gedaagden] c.s. legden aan hun vorderingen ten grondslag dat [eisers] c.s. als opdrachtgevers van de werkzaamheden verantwoordelijk zijn voor de aan hun woning veroorzaakte schade. De trillingen als gevolg van het heien en het gebruik van een Kangoo hebben scheuren in de muren veroorzaakt en een storing in hun alarmsysteem. Door het weghalen van de tegels van het terras van [eisers] c.s. is er veel regenwater in de kelder van [gedaagden] c.s. gekomen. [eisers] c.s. moeten die schade vergoeden, evenals de kosten van de vaststelling van die schade. Daarnaast hebben [eisers] c.s. onredelijke vertraging laten ontstaan bij de uitvoering van de verbouwingswerkzaamheden. [gedaagden] c.s. voelen zich, door de (geluids)overlast en het gebrek aan voldoende communicatie vanuit [eisers] c.s., al ruim drie jaar niet meer veilig in hun woning. Hun woongenot is daardoor ernstig aangetast en zij hebben er belang bij dat de werkzaamheden zo spoedig mogelijk worden afgerond. De vorderingen van [gedaagden] c.s. zijn bij het verstekvonnis van 5 maart 2025 toegewezen.
3.3.
[eisers] c.s. hebben geconcludeerd tot vernietiging van het verstekvonnis en afwijzing van de vorderingen van [gedaagden] c.s., met veroordeling van [gedaagden] c.s. in de proceskosten. [eisers] c.s. betwisten dat de werkzaamheden aan hun huis schade hebben veroorzaakt aan de woning van [gedaagden] c.s. De vertraging in de afronding van de werkzaamheden is mede te wijten aan gebrek aan medewerking van [gedaagden] c.s.
in reconventie
3.4.
[eisers] c.s. vorderen op hun beurt, na vermeerdering van eis:
een verklaring voor recht dat [gedaagden] c.s. onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld;
hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] c.s. tot betaling van een bedrag van € 14.979,07;
[gedaagden] c.s. te verbieden het erf van [eisers] c.s. te betreden, waaronder begrepen de woning van [eisers] c.s., op straffe van een dwangsom;
veroordeling van [gedaagden] c.s. in de proceskosten.
3.5.
Volgens [eisers] c.s. hebben [gedaagden] c.s. onrechtmatig jegens hen gehandeld door onvoldoende medewerking te verlenen aan GBB voor het verrichten van de werkzaamheden waarvoor het betreden van hun perceel nodig was, terwijl zij tot die medewerking verplicht zijn. GBB wil die werkzaamheden nu niet meer uitvoeren, zodat [eisers] c.s. dit door een andere aannemer moeten laten verrichten. De kosten daarvan bedragen € 19.797,07. [eisers] c.s. verwachten nog een minderwerkfactuur van GBB daarvoor ten bedrage van € 5.000,--, zodat een schadepost van € 14.797,07 resteert.
3.6.
[gedaagden] c.s. betwisten dat zij onvoldoende medewerking hebben verleend aan de te verrichten werkzaamheden en concluderen tot afwijzing van de vorderingen.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
[gedaagden] c.s. hebben hun vordering tot schadevergoeding ten aanzien van de scheurvorming in hun woning na 1 oktober 2022 voldoende onderbouwd. [eisers] c.s. hebben die schade in het licht van het rapport van de beide rapporten van Keuringsdienst voor Wonen onvoldoende gemotiveerd weersproken. Dat het om een oudere woning gaat, waaraan ook door de ouderdom en andere invloeden scheuren kunnen ontstaan, is op zichzelf juist. De bouwkundige heeft dat ook onderkend. [gedaagden] c.s. vragen ook geen vergoeding voor het herstel van de op 1 oktober 2022 geconstateerde scheuren, maar alleen voor de door de bouwkundige geconstateerde nieuwe scheurvorming na die datum. Het is voldoende aannemelijk dat er een causaal verband is met de werkzaamheden aan de woning van [eisers] c.s. na die datum. [eisers] c.s. heeft nog de juistheid van de aftrek van 50% wegens “nieuw voor oud” betwist, omdat de bouwkundige dat percentage niet heeft onderbouwd. [eisers] c.s. hebben echter niet aangevoerd welk percentage of welk bedrag volgens hen dan in aanmerking zou moeten worden genomen en het percentage van 50% daarmee onvoldoende gemotiveerd weersproken. De kantonrechter acht een aftrekpercentage van 50% voor stuuk- en schilderwerk overigens heel redelijk. Het bedrag van € 1.750,-- zal daarom worden toegewezen.
4.2.
Dat het water in de kelder van [gedaagden] c.s. is gekomen als gevolg van de werkzaamheden, is onvoldoende onderbouwd. Uit de beschikbare rapportages van de bouwkundige of de door [gedaagden] c.s. ter zitting overgelegde foto kan dit niet worden afgeleid. [eisers] c.s. hebben daarnaast onweersproken aangevoerd dat er zowel in hun eigen kelder als in die van [gedaagden] c.s. al vochtproblemen waren voordat de verbouwing begon en dat zij daarvoor beiden een waterpomp in hun kelder hebben. Dit is door [gedaagden] c.s. erkend. Dat het water in hun kelder afkomstig is uit de kelder van [eisers] c.s., zoals zij hebben gesteld, maakt onder die omstandigheden nog niet dat dit door de werkzaamheden zou zijn veroorzaakt. [gedaagden] c.s. hebben nog aangevoerd dat op 18 september 2022 de bestrating van het terras van [eisers] c.s. is weggehaald en dat er sprake bleek van een rechtstreekse verbinding met de kelders, waardoor die als gevolg van veel regen gedurende twee weken dag en nacht zijn ondergelopen. Naar het oordeel van de kantonrechter ligt het niet voor de hand dat door het weghalen van de terrasbestrating van [eisers] c.s. regenwater de kelder(s) is binnengestroomd; bestrating is niet bedoeld om regenwater tegen te houden. Kennelijk heeft het in die periode heel veel geregend; regen kan op verschillende manieren een kelder binnendringen. Het is onvoldoende gebleken dat dit aan handelen of nalaten van [eisers] c.s. te wijten is. Uit het voorgaande volgt dat de kosten voor herstel van de kelder niet voor rekening van [eisers] c.s. kunnen worden gebracht.
4.3.
Wat de doorslag van de isolatie betreft, het is de kantonrechter niet duidelijk geworden op welk metselwerk deze post betrekking heeft en dat die doorslag te maken heeft met de werkzaamheden; dit blijkt niet voldoende uit het rapport en ook niet uit de dagvaarding. Ook de hiervoor gevorderde herstelkosten zullen dus worden afgewezen.
4.4.
De kosten voor het bouwkundige onderzoek komen als redelijke kosten voor de vaststelling van de schade in beginsel voor vergoeding in aanmerking, omdat voldoende aannemelijk is dat diverse werkzaamheden trillingen hebben veroorzaakt en [gedaagden] c.s. er belang bij hadden eventuele schade als gevolg daarvan te laten vaststellen door een ter zake kundige. Dat geldt in ieder geval voor het rapport van de nulmeting (€ 500,--). De kantonrechter zal voor het tweede rapport de helft van de kosten toewijzen (€ 1.573,--). Het komt de kantonrechter niet redelijk voor die kosten helemaal voor rekening van [eisers] c.s. te brengen, omdat van het gevorderde schadebedrag van € 8.000,-- dat in het tweede rapport wordt genoemd, slechts € 1.750,-- als schadevergoeding wordt toegewezen. Voor onderzoekskosten komt dus een totaalbedrag van € 2.073,-- voor vergoeding door [eisers] c.s. in aanmerking.
4.5.
Verder hebben [eisers] c.s. onvoldoende weersproken dat door de werkzaamheden een storing aan het alarmsysteem van [gedaagden] c.s. is ontstaan. De betreffende factuur van 15 juli 2022 vermeldt
“Storing alarm AGM slaapkamer zone 13 nagezien, uit programmering gehaald in verband met verbouwing buren.”Hieruit blijkt redelijkerwijs voldoende dat er verband is met de werkzaamheden aan de woning van [eisers] c.s., die op 4 juli 2022 waren begonnen, zodat ook de kosten voor het verhelpen daarvan van € 83,38 door [eisers] c.s. vergoed moeten worden.
4.6.
Het bedrag van € 1.050,-- op basis van de vaststellingsovereenkomst is voor de helft toewijsbaar. Afgesproken is dat de eerste 50% van het overeengekomen bedrag zou worden betaald voorafgaand aan de start van de werkzaamheden. Dat was dus al direct bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst. De andere helft moet worden betaald binnen veertien dagen na afronding van de werkzaamheden. Dat stadium is nog niet bereikt en dat betekent dat het tweede bedrag nog niet opeisbaar is. Dat gedeelte van de vordering wordt dus afgewezen.
4.7.
Niet ter discussie staat dat de verbouwing van de woning van [eisers] c.s. in juli 2022 is begonnen en nu, in de herfst van 2025, nog steeds niet is afgerond. Zij hebben aangevoerd dat die vertraging door verschillende omstandigheden buiten hun schuld – waaronder het gebrek aan medewerking van [gedaagden] c.s. – is veroorzaakt. De kantonrechter gaat daarop hierna bij de reconventie nog nader in, maar vast dat van de zijde van [eisers] c.s. na de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst in februari 2024 geen verzoek meer is gedaan aan [gedaagden] c.s. om mee te werken aan bepaalde werkzaamheden. De na de genoemde datum opgetreden vertraging kan dan ook niet aan [gedaagden] c.s. worden verweten. Nu de verbouwing inmiddels meer dan drie jaar aan de gang is, hebben [gedaagden] c.s. een gerechtvaardigd belang bij de voltooiing van het werk binnen afzienbare tijd. Daar zijn in de vaststellingsovereenkomst ook afspraken over gemaakt. De kantonrechter zal daarom de vordering van [gedaagden] c.s. onder b), strekkende tot een spoedige afronding van de werkzaamheden, toewijzen.
4.8.
[eisers] c.s. hebben aangevoerd dat zij zelf ook belang hebben bij voltooiing van het werk en dat de gevorderde periode van een maand onredelijk kort is, omdat zij een geschil hebben met GBB. Zij maken ook bezwaar tegen de gevorderde dwangsom en verzoeken om afwijzing, althans matiging daarvan. De kantonrechter overweegt dat duidelijk is dat [eisers] c.s. afhankelijk zijn van een aannemer om de resterende werkzaamheden uit te voeren en dat de winterperiode – inclusief de kersttijd – in aantocht is. Een periode van een maand na dit vonnis is dan ook te kort. Er dient nu echter wel voortvarend te worden gehandeld, zoals op de zitting is besproken. Daarom zal de kantonrechter [eisers] c.s. tot 1 maart a.s. gelegenheid geven om te bewerkstelligen dat de verbouwing wordt afgemaakt. De vordering van [gedaagden] c.s. om daaraan een dwangsom te verbinden wordt toegewezen zoals hierna in de beslissing vermeld.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat het verstekvonnis niet volledig in stand kan blijven. Om praktische redenen zal de kantonrechter het verstekvonnis vernietigen en opnieuw uitspraak doen.
in reconventie
4.10.
[eisers] c.s. hebben aangevoerd dat zij vanaf het moment in 2021 dat zij hun verbouwplannen kenbaar maakten, op weerstand van [gedaagden] c.s. zijn gestuit. [gedaagden] c.s. hebben van meet af aan alles gedaan om te voorkomen dat de werkzaamheden zouden worden uitgevoerd. Zij hebben bezwaar gemaakt tegen aangevraagde vergunningen, klachten ingediend bij de gemeente en medewerking aan de noodzakelijke werkzaamheden geweigerd.
4.11.
[gedaagden] c.s. hebben tegen de vordering van [eisers] c.s. aangevoerd dat zij hun medewerking niet hebben geweigerd, maar dat aan de voorwaarden daarvoor, waaronder ‘behoorlijke kennisgeving’ niet is voldaan.
4.12.
[eisers] c.s. hebben, ter onderbouwing van hun stelling dat [gedaagden] c.s. onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld, aangevoerd dat in de bouwverslagen van 27 juni 2023 en 16 oktober 2023 is vermeld:
“Afgesproken wordt dat [naam 2](medewerker van GBB, opmerking kantonrechter)
en [naam 3](architect, opmerking kantonrechter)
voor elke bouwvergadering langs de buurvrouw gaan om de werkzaamheden te bespreken en/of haar aan te horen”respectievelijk
“dat GBB bij de buurvrouw langsgaat voor de afwerking van de uitbouw aan haar zijde”. Volgens [eisers] c.s. bevestigt dit dat de noodzakelijke toegang voor het betreffende werkonderdeel in oktober 2023 nog altijd niet geregeld was.
4.13.
Die conclusie mag juist zijn, maar daaruit blijkt niet dat dit aan [gedaagden] c.s. te wijten was. Zij hebben aangevoerd dat zij voorafgaand aan de vaststellingsovereenkomst niet op de hoogte werden gebracht van geplande werkzaamheden. Vanaf juni 2024 was er uitsluitend op hun initiatief contact met GBB of de architect. Dit is door [eisers] c.s. onvoldoende weersproken. Een afspraak in het bouwverslag wil niet zeggen dat die afspraak ook zo is uitgevoerd. Dat blijkt ook nergens uit. Bovendien zijn die opmerkingen in tegenspraak met de brief van GBB aan de genoemde Geschillencommissie, waarin GBB schrijft dat juist [eisers] c.s. geen definitieve afspraken met hun buren hebben gemaakt. In ieder geval kan de kantonrechter niet vaststellen dat [gedaagden] c.s. door of vanwege [eisers] c.s. duidelijk is meegedeeld welke werkzaamheden nog moesten worden uitgevoerd en wanneer, en dat hen is gevraagd daaraan hun medewerking te verlenen. Ook uit het briefje van 4 juli 2022, waarvan niet is weersproken dat het pas na aanvang van de werkzaamheden bij [gedaagden] c.s. in de bus is gedaan, kan worden afgeleid dat de communicatie van [eisers] c.s. met [gedaagden] c.s. niet aan de daaraan redelijkerwijs te stellen eisen heeft voldaan. Het behoort bij de maatschappelijke zorgvuldigheid om bij een ingrijpende verbouwing van een woning de nabije buren ruim van tevoren actief en behoorlijk in te lichten over de start en de aard van de werkzaamheden, zodat zij zich daarop kunnen voorbereiden en er rekening mee kunnen houden. Van behoorlijke communicatie van de zijde van de architect, de aannemer of [eisers] c.s. zelf is echter niets gebleken. Uit de stukken blijkt dat DAS namens [gedaagden] c.s., na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst in februari 2024, bij brieven van 17 juni 2024 en 19 september 2024 aan ARAG (als gemachtigde van [eisers] c.s.) heeft gevraagd om een planning van de werkzaamheden, omdat niet bleek van enig initiatief aan de zijde van [eisers] c.s. Daarbij is vermeld dat [gedaagden] c.s. uitvoering zouden geven aan de vaststellingsovereenkomst en dus zouden meewerken aan de nog te verrichten werkzaamheden. [eisers] c.s. hebben niet weersproken dat van hun kant niet op deze brieven is gereageerd. [gedaagden] c.s. heeft op de zitting onweersproken aangevoerd dat er al in juni 2024 overeenstemming was met de architect en GBB over (de afbraak van) de mandelige muur, maar dat GBB de werkzaamheden niet meer wilde uitvoeren omdat er een geschil was met [eisers] c.s. over een aantal opleverpunten en de betaling. Dit wordt bevestigd door de van de zijde van [eisers] c.s. overgelegde brief van de advocaat van GBB van 24 juli 2024.
4.14.
Dat de verbouwing vertraging heeft opgelopen als gevolg van het feit dat de eerste aannemer van [eisers] c.s. het werk niet heeft voortgezet, is voor beide partijen vervelend en voor [eisers] c.s. daarnaast een financiële strop, wat uiteraard zeer te betreuren valt. Daarnaast blijkt van een geschil met GBB. Deze omstandigheden liggen echter in de risicosfeer van [eisers] c.s. als opdrachtgevers. Dat verdere vertraging overwegend te wijten zou zijn aan onvoldoende medewerking van [gedaagden] c.s. is, gezien de overwegingen hiervoor, niet voldoende gebleken. Het ligt ook niet voor de hand, omdat [gedaagden] c.s. zelf belang hebben bij een afronding van de werkzaamheden. Daarom worden de vorderingen van [eisers] c.s. onder A) en B) afgewezen.
4.15.
[eisers] c.s. hebben nog gevorderd [gedaagden] c.s. te verbieden hun erf en woning te betreden, omdat zij van verschillende aannemers te horen hebben gekregen dat [gedaagde 1] de woning binnengaat als er onderaannemers aan het werk zijn. [gedaagden] c.s. hebben toegelicht dat dit een enkele keer is voorgekomen als zij (geluids)hinder ondervonden van de werkzaamheden, bijvoorbeeld bij een online overleg. Zij hebben toen aan de werklieden gevraagd of zij de werkzaamheden konden uitstellen. Dit is door [eisers] c.s. onvoldoende weersproken en vormt een redelijk belang om de (niet bewoonde) woning te betreden. Bovendien heeft [gedaagde 1] toegezegd dat zij het erf en de woning niet meer zal betreden. Daarnaast zal de noodzaak om dat te doen eindigen met de afronding van de werkzaamheden. Deze vordering (onder C) zal daarom worden afgewezen.
4.16.
[gedaagden] c.s. hebben vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. [eisers] c.s. hebben daartegen geen afzonderlijk verweer gevoerd. Alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt, kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan, zodat de rechtbank de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten ten bedrag van € 1.092,38 zal toewijzen.
4.17.
[eisers] c.s. worden grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] c.s. in beide procedures worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
146,43
- griffierecht
732,00
- salaris gemachtigde
1.015,00
(2,5 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.028,43
4.18.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.19.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat zowel op [eiser 1] als op [eiser 2] de verplichting rust de toe te wijzen bedragen helemaal te betalen. Als de één een bedrag of een deel daarvan betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen. In hun onderlinge verhouding kan het betekenen dat degene die meer betaalt heeft dan de ander, dit van die ander kan terugvorderen.
4.20.
Ten slotte geeft de kantonrechter partijen in overweging om, op het moment dat [eisers] c.s. voornemens zijn de woning te betrekken, een gesprek over de onderlinge verhouding als buren met elkaar aan te gaan onder leiding van een onafhankelijke gespreksleider, zoals een mediator. Zij kunnen daarvoor eventueel contact opnemen met het mediationbureau van de rechtbank.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [eisers] c.s. om ervoor te zorgen dat uiterlijk op 1 maart 2026 alle werkzaamheden deugdelijk zijn opgeleverd, op straffe van een dwangsom van € 50,-- per dag met een maximum van € 10.000,--;
5.2.
veroordeelt [eisers] c.s. hoofdelijk tot betaling aan [gedaagden] c.s. van:
  • schadevergoeding wegens herstelkosten van € 1.750,-- en € 83,38;
  • onderzoekskosten van € 2.073,--;
  • een bedrag van € 525,-- op grond van de vaststellingsovereenkomst, en
  • buitengerechtelijke kosten van € 1.092,38,
alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de dag van dagvaarding (12 februari 2025) tot de dag van volledige betaling;
in conventie en in reconventie
5.3.
veroordeelt [eisers] c.s. hoofdelijk in de proceskosten van € 2.028,43, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
5.4.
veroordeelt [eisers] c.s. hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.B. Verkleij en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2025.