ECLI:NL:RBDHA:2025:21565

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2025
Publicatiedatum
17 november 2025
Zaaknummer
NL24.13794 en NL25.39444
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging tijdelijke bescherming van Oekraïense eiser en terugkeerbesluit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 november 2025, werd de zaak behandeld van een Oekraïense eiser die zijn tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB) per 4 maart 2024 beëindigd zag door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, die op het moment van de Russische invasie in Oekraïne op 24 februari 2022 een tijdelijke verblijfsvergunning had, voerde aan dat hij tot de primaire groep van de RTB behoort en dat de minister onvoldoende gemotiveerd had waarom zijn bescherming beëindigd werd. De rechtbank oordeelde dat de minister niet voldoende had aangetoond dat de eiser niet tot de primaire groep behoort en dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming en het opgelegde terugkeerbesluit niet in stand konden blijven. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond en vernietigde de besluiten van de minister, waarbij de minister werd opgedragen om binnen acht weken nieuwe besluiten te nemen. Eiser kreeg ook een vergoeding van zijn proceskosten toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.13794 en NL25.39444

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam] , eiser

geboren op [geboortedatum] ,
van Turkse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. J.R. Sotthewes- de Jonge).

Samenvatting

De minister heeft de facultatieve tijdelijke bescherming van eiser op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB) [1] beëindigd per 4 maart 2024. Verder heeft de minister aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd. Eiser voert aan dat hij tot de primaire groep behoort en niet tot de facultatieve groep, en dat de minister de tijdelijke bescherming niet heeft mogen beëindigen per maart 2024. Daarnaast voert eiser aan dat de minister het terugkeerbesluit van 24 juli 2025 ten onrechte heeft opgelegd. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het besluit van 4 maart 2024 en het terugkeerbesluit van 24 juli 2025 niet in stand kunnen blijven. Eiser krijgt gelijk en de beroepen zijn gegrond.

Voorgeschiedenis en procesverloop

1. Eiser had in Oekraïne een tijdelijke verblijfsvergunning op het moment dat de Russische strijdkrachten op 24 februari 2022 begonnen met een grootschalige invasie van Oekraïne. Eiser is vanuit Oekraïne naar Nederland gekomen en heeft hier rechtmatig verblijf gehad op grond van de RTB en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit [2] .
1.1.
Met het besluit van 1 september 2023 heeft de voormalige staatssecretaris van justitie (nu: de minister) aanvankelijk aan eiser medegedeeld dat zijn verblijfsrecht op grond van de RTB van rechtswege eindigt per 4 september 2023. Op 2 oktober 2023 heeft de minister aan eiser meegedeeld dat hij tijdelijk gebruik kan blijven maken van de rechten die hij had onder de RTB tot de definitieve uitspraak van de Afdeling [3] .
1.2.
Op 17 januari 2024 [4] heeft de Afdeling geoordeeld dat uit de RTB volgt dat de tijdelijke bescherming van derdelanders met een tijdelijk verblijf eindigt op 4 maart 2024. Daarop heeft de minister bij brief van 31 januari 2024 aan eiser meegedeeld dat – gelet op voormelde uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2024 – het besluit van 1 september 2023 is ingetrokken. Eiser heeft daarop het beroep tegen het besluit van 1 september 2023 en het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken.
1.3.
Bij brief van 4 maart 2024 heeft de minister eiser meegedeeld dat hij na 4 maart 2024 niet meer valt onder de RTB en dat zijn tijdelijke bescherming wordt beëindigd.
1.4.
Eiser heeft op 29 maart 2024 beroep ingesteld tegen de brief van 4 maart 2024. Dit beroep is geregistreerd met zaaknummer NL24.13794. Eiser heeft ook een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend om de rechtsgevolgen te schorsen, wat bij de rechtbank is geregistreerd met zaaknummer NL24.15392. Op 3 april 2024 heeft eiser (aanvullende) gronden van het beroep ingediend.
1.5.
Bij brief van 1 mei 2024 heeft de minister aan eiser medegedeeld dat hij als gevolg van de bevriezingsmaatregel [5] in ieder geval tot 4 maart 2025 gebruik mag blijven maken van de rechten onder de RTB. Bij brief van 13 december 2024 heeft de minister aan eiser meegedeeld dat hij na de uitspraak van het Hof [6] , die op 19 december 2024 wordt verwacht, tijdelijk gebruik mag blijven maken van de rechten van de RTB.
1.6.
Bij brief van 19 februari 2025 heeft de minister aan eiser meegedeeld dat het Hof op 19 december 2024 [7] uitspraak heeft gedaan en dat hij totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep eiser gebruik mag blijven maken van de rechten van de RTB. Eiser mag tot die tijd blijven werken en heeft recht op opvang van de gemeente.
1.7.
Met het besluit van 24 juli 2025 heeft de minister, na een voornemen van 4 juni 2025, een terugkeerbesluit aan eiser opgelegd. Eiser heeft op 20 augustus 2025 tegen dit besluit beroep ingesteld, dat bij de rechtbank is geregistreerd met zaaknummer NL25.39444. Op 18 september 2025 heeft eiser de nadere gronden van het beroep ingediend en voorzien van bijlagen [8] .
1.8.
De minister heeft op de beroepen gereageerd met (aanvullende) verweerschriften.
1.9.
De rechtbank heeft beide beroepen, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening [9] hangende het beroep [10] , op 31 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser – vergezeld door zijn echtgenote en haar dochter –, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting gesloten.

Standpunten partijen

2. Eiser voert aan dat hij niet behoort tot de facultatieve groep, maar tot de primaire groep [11] die tijdelijke bescherming heeft onder de RTB. Eiser is getrouwd met een Oekraïense met wie hij ook in [woonplaats] (Oekraïne) al samenwoonde. Dat eiser inmiddels met zijn echtgenote zijn getrouwd, is een sterke aanwijzing dat zij eerder ook al een duurzame relatie hadden en samenwoonden. Hij valt als echtgenoot en gezinslid van een Oekraïense vrouw en vader/opvoeder van een Oekraïense dochter nog steeds onder de bescherming van de RTB. Eiser voert verder aan dat de minister ten onrechte een samenwoningsvereiste stelt. Hij wijst erop dat door (toenmalig) staatssecretaris Van der Burg [12] in antwoord op kamervragen is aangegeven ‶dat gezins- en familieleden die ten tijde van het conflict een relatie hadden, maar pas na het uitbreken van het conflict in 2022 zijn gaan samenwonen, onder de reikwijdte van de Richtlijn tijdelijke bescherming worden gebracht. Er hoeft dus geen sprake te zijn van samenwonen in Oekraïne.ʺ Voor zover het samenwoningsvereiste wel mag worden gesteld, voert eiser aan dat hij en zijn echtgenote in [woonplaats] al samenwoonden. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser beëdigde vertalingen van verklaringen van derden overgelegd. De tijdelijke bescherming had niet per 4 maart 2024 mogen worden beëindigd en het terugkeerbesluit is ten onrechte opgelegd.
3. De minister stelt zich op het standpunt dat eiser niet valt onder de primaire groep van de RTB. Eiser was op het moment van de Russische inval in Oekraïne op 24 februari 2022 nog niet getrouwd met zijn echtgenote en niet is aangetoond dat hij op dat moment al met haar samenwoonde. Door eiser is geen objectief bewijs overgelegd waaruit blijkt dat er voor het huwelijk sprake was van een duurzame relatie en samenwoning. Het Kamerstuk
36 394, nr. 6, Nota naar aanleiding van het verslag kan niet afdoen aan de bestreden besluitvorming. Dat geldt ook voor de door eiser overgelegde (vertaalde) verklaringen van derden. De getuigen zijn familie of vrienden van eiser en om die reden niet objectief. Geen van de getuigen heeft verklaard dat eiser ten tijde van het uitbreken van het conflict op
24 februari 2022 samenwoonde. Aan de verklaringen van derden komt om redenen van objectiviteit en verifieerbaarheid niet de betekenis toe die eiser wenst. De tijdelijke bescherming van eiser mocht vanaf 4 maart 2024 worden beëindigd. De minister verwijst naar het arrest van het Hof [13] van 19 december 2024 [14] en de uitspraak van de Afdeling [15] van 23 april 2025 [16] . De minister stelt dat hij een terugkeerbesluit aan eiser heeft kunnen opleggen, omdat de tijdelijke bescherming onder de RTB per 4 maart 2024 van rechtswege is beëindigd.

Juridisch kader

4. In artikel 2, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit [17] is bepaald dat het besluit (en daarmee de RTB) van toepassing is op de volgende categorieën personen die sinds
24 februari 2022 ontheemd zijn geraakt als gevolg van de militaire invasie van Oekraïne:
a. Oekraïense onderdanen die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne verbleven; b. staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne internationale bescherming of gelijkwaardige nationale bescherming genoten; c. gezinsleden van de in punten a. en b. genoemde personen.
4.1.
In artikel 2, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit is bepaald dat voor de toepassing van lid 1, punt c), de volgende personen worden geacht deel uit te maken van een gezin, voor zover het gezin vóór 24 februari 2022 reeds in Oekraïne een gezin was en in Oekraïne verbleef:
a. de huwelijkspartner van een in lid 1, punt a) of punt b), bedoelde persoon of diens
niet-gehuwde partner met wie een duurzame relatie wordt onderhouden.
4.2.
In artikel 7, eerste lid, van de RTB en artikel 2, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit, staat dat de lidstaten het Uitvoeringsbesluit ook kunnen toepassen op andere dan de in artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit genoemde categorieën ontheemden. [18]
4.3.
In artikel 3.9a, tweede lid, van het VV [19] 2000 staat dat artikel 3.1a, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit [20] van overeenkomstige toepassing is op familieleden van vreemdelingen als bedoeld in het eerste lid.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden of de minister bevoegd was om de facultatieve tijdelijke bescherming van eiser op grond van de RTB te beëindigen per
4 maart 2024. Partijen verschillen van mening over de vraag of eiser tot de primaire groep behoort of tot de facultatieve groep. Daarbij is de vraag aan de orde of eiser op de peildatum, 24 februari 2022, een duurzame relatie heeft onderhouden met zijn partner in Oekraïne ( [woonplaats] ). Daarnaast zal de rechtbank de vraag beantwoorden of de minister terecht een terugkeerbesluit aan eiser heeft opgelegd. Daarbij zijn dezelfde rechtsvragen aan de orde die hiervoor zijn weergegeven. De rechtbank beantwoordt die vragen onder meer aan de hand van de (aanvullende) beroepsgronden van eiser, die hierna, voor zover nodig, zullen worden besproken.
Beëindiging tijdelijke bescherming per 4 maart 2024
6. Tussen partijen is – zoals met partijen op de zitting is besproken – niet in geschil dat de brief van de minister van 4 maart 2024 over de beëindiging van de tijdelijke bescherming van eiser per 4 maart 2024 een besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding daar anders over te denken.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser niet tot de primaire groep behoort als bedoeld in artikel 2, vierde lid, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit. De minister had beter moeten motiveren waarom eiser op de peildatum, 24 februari 2022, niet een duurzame relatie heeft onderhouden met zijn huidige echtgenote in Oekraïne ( [woonplaats] ). Hieronder legt de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
6.2.
Vaststaat dat eiser niet de Oekraïense nationaliteit bezit. Ook staat vast dat hij op 24 februari 2022 niet beschikte over een geldige permanente verblijfsvergunning in Oekraïne. Het standpunt van de minister in het verweerschrift en de op de zitting gegeven toelichting dat eiser niet behoort tot de primaire groep die onder de RTB valt, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Op de zitting is de nieuwe Werkinstructie (WI) 2025/6 [21] aan de orde gesteld en met partijen besproken. In WI 2025/6 staat dat het, bij wijze van begunstigend beleid, geen harde eis is dat er sprake moet zijn geweest van samenwonen in Oekraïne. Wel moet sprake zijn geweest van een duurzame relatie vóór 24 februari 2022. Dit volgt ook uit de tekst van artikel 2, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit. In het Uitvoeringsbesluit staat niet dat samenwoning een vereiste is en het enkele feit dat niet samengewoond zou zijn, wat overigens ter discussie staat, betekent dus niet dat geen sprake kan zijn van een duurzame relatie. Daarnaast staat in WI 2025/6 dat de duurzame relatie onder andere kan worden aangetoond door het invullen en ondertekenen van de ‘relatieverklaring’ en ‘partnervragenlijst’, zoals deze binnen reguliere aanvragen worden gebruikt. Verder is in bijlage 1 van WI 2025/6 een lijst van bewijsstukken opgenomen. Bewijstukken van de relatie zijn onder meer getuigenverklaringen. Het gaat daarbij om verklaringen van familieleden, vrienden, collega's of buren die getuige zijn geweest van de relatie en kunnen bevestigen dat deze duurzaam is.
6.3.
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij en zijn echtgenote in Oekraïne een duurzame relatie hadden in beroep beëdigde vertalingen van verklaringen van derden overgelegd. Hierin hebben zij verklaard dat eiser en zijn echtgenote tot februari 2022 op een adres in de stad [woonplaats] hebben samengewoond waar zij een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting toegelicht dat op de peildatum, 24 februari 2022, weliswaar nog geen sprake was van een huwelijk, maar wel dat sprake was van een duurzame relatie tussen eiser en zijn echtgenote in Oekraïne. Verder heeft eisers gemachtigde op de zitting aangegeven dat met de overgelegde verklaringen van derden dat eiser en zijn huidige echtgenote hebben samengewoond tot februari 2022 wordt bedoeld tot en met de datum van de Russische inval op 24 februari 2022. In het verweerschrift en op de zitting heeft de minister het standpunt ingenomen dat de verklaringen van derden onvoldoende zijn om uit te gaan van een duurzame relatie in Oekraïne tussen eiser en zijn echtgenote op de peildatum, 24 februari 2022. Dit standpunt van de minister is naar het oordeel van de rechtbank niet goed te volgen. Daarbij is van belang dat uit WI 2025/6 volgt dat verklaringen van familie of vrienden bewijs zijn van het bestaan van een duurzame relatie. De minister kan zich dan ook niet zonder meer op het standpunt stellen – zoals hij in het verweerschrift en op de zitting heeft gedaan – dat aan de verklaringen van derden geen bewijswaarde toekomt enkel en alleen omdat deze niet objectief zijn. Dat standpunt van de minister verdraagt zich ook niet met wat daarover in
WI 2025/6 staat over dat getuigenverklaringen bewijsstukken zijn voor het aantonen van een duurzame relatie. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de gemachtigde van de minister op de zitting heeft gezegd dat een relatieverklaring en het invullen van een partnervragenlijst iets zouden kunnen toevoegen om de duurzame relatie tussen eiser en zijn echtgenote aan te tonen. Zij heeft op de zitting aangegeven dat de minister geen aanleiding heeft gezien om van eiser aanvullende informatie (over de duurzame relatie) te krijgen omdat er geen sprake is van bewijsnood. Daargelaten of al dan niet sprake is van bewijsnood aan de kant van eiser, had het uit een oogpunt van zorgvuldigheid op de weg van de minister gelegen om aanvullende informatie van eiser over het (mogelijk) bestaan van een duurzame relatie te krijgen. Die aanvullende informatie kan door de minister worden verkregen door het voeren van een gesprek met eiser en zijn echtgenote dan wel door het laten invullen van een partnervragenlijst of een relatieverklaring. De rechtbank wijst er daarbij op dat het doel van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de RTB is om het gezin bij elkaar te houden. Dit alles maakt dat de motivering van de minister in het besluit van 4 maart 2024 om de tijdelijke bescherming van eiser per 4 maart 2024 te beëindigen omdat hij niet meer onder de RTB valt, onvoldoende is.
6.4.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, slaagt de primaire beroepsgrond. Aan de subsidiaire beroepsgrond komt de rechtbank daarom niet meer toe.
Opleggen terugkeerbesluit van 24 juli 2025
7. Gelet op wat 6.1 tot en met 6.3 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de minister in het terugkeerbesluit van 24 juli 2025 onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat het recht van eiser op tijdelijke bescherming onder de RTB is geëindigd op 4 maart 2024. De minister dient, zoals hiervoor is overwogen, van eiser eerst aanvullende informatie te krijgen over de vraag of hij op de peildatum, 24 februari 2022, een duurzame relatie in Oekraïne heeft onderhouden met zijn echtgenote in de zin van artikel 2, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit. Aan de hand van de verkregen aanvullende informatie van eiser en een door eiser ingevulde partnervragenlijst of een relatieverklaring is het dan aan de minister om te beoordelen of op de peildatum, 24 februari 2022, in Oekraïne al dan niet sprake was van een duurzame relatie tussen eiser en zijn echtgenote. Daarbij dient de minister er rekening mee te houden dat samenwonen in het Uitvoeringsbesluit en het WI 2025/6 geen vereiste is. Het is van belang om duidelijkheid te krijgen of eiser op de peildatum tot het gezin van zijn echtgenote en haar dochter behoorde en daarmee of hij tot de primaire groep behoort. De rechtbank wijst er hierbij nogmaals op dat het doel van de RTB is om een gezin bij elkaar te houden. Mocht de minister na de beoordeling tot de conclusie komen dat eiser tot de primaire groep behoort, dan kan geen terugkeerbesluit worden aan eiser worden opgelegd. De tijdelijke bescherming van eiser had dan op grond van de RTB niet mogen worden beëindigd per 4 maart 2024.

Conclusie en gevolgen

8. De rechtbank concludeert dat de minister in het besluit van 4 maart 2024 en in het terugkeerbesluit van 24 juli 2025 onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de facultatieve tijdelijke bescherming van eiser op grond van de RTB mocht worden beëindigd per 4 maart 2024. Ook heeft de minister in de verweerschriften en tijdens de zitting onvoldoende gemotiveerd waarom geen sprake is van een duurzame relatie tussen eiser en zijn echtgenote in Oekraïne op de peildatum, 24 februari 2022. Dit is van belang voor de vraag of eiser al dan niet tot de primaire groep behoort. De minister dient eiser en zijn echtgenote voor een gesprek uit te nodigen en hem tevens in de gelegenheid te stellen een partnervragenlijst in te vullen of een relatieverklaring. Vervolgens is het aan de minister om een nieuwe beoordeling te maken.
8.1.
De beroepen zijn gegrond. Het besluit van 4 maart 2024 en het terugkeerbesluit van 24 juli 2025 komen voor vernietiging in aanmerking. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 2.721,-. [22]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het besluit van 4 maart 2024 en het terugkeerbesluit van 24 juli 2025;
  • draagt de minister op om, met inachtneming van deze uitspraak, binnen acht weken na bekendmaking van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 2.721,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG.
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/3822.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Brief van de minister van 25 april 2024, Kamerstukken II, 36 394, nr. 24.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie.
7.ECLI:EU:C:2024:1038.
8.Het gaat om verklaringen van derden over het samenwonen van eiser met zijn echtgenote in Oekraïne.
9.NL24.15392.
10.NL24.13794.
11.Op grond van grond van artikel 2, vierde lid, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit.
12.Zie Kamerstukken II 2023-2024, 36394, nr. 6.
13.Hof van Justitie van de Europese Unie.
14.ECLI:EU:C:2024:1038.
15.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
17.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382.
18.Dit is de facultatieve bepaling.
19.Voorschrift Vreemdelingen.
20.Vreemdelingenbesluit 2000.
21.Oekraïne en de Richtlijn tijdelijke bescherming.
22.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 2 punten is gerekend voor het indienen van de beroepschriften, en 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 31 oktober 2025, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 1.