Geschil8. In geschil is of de naheffingsaanslag, de rentebeschikking en de boetebeschikking terecht aan eiseres zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of de paarden I tot en met V door eiseres aan E zijn geleverd. Tussen partijen is niet (langer) het bedrag van € 6.074 aan na te heffen omzetbelasting betreffende Paard VI en de daarbij in rekening gebrachte rente en opgelegde verzuimboete in geschil.
9. Eiseres stelt dat de naheffingsaanslag vernietigd moet worden tot een bedrag van € 6.074. Primair stelt eiseres noch de juridische eigendom, noch de feitelijke macht om als eigenaar over de Paarden I tot en met V te kunnen beschikken is overgedragen aan E. Subsidiair stelt eiseres dat, indien de rechtbank van oordeel is dat de transactie tussen haar en E als een levering in de zin van de Wet OB dient te worden aangemerkt, de levering van Paard IV is onderworpen aan het nultarief en de levering van Paard V niet heeft plaatsgevonden vanwege feitelijke terugname door eiseres. Met betrekking tot de verzuimboete stelt eiseres dat sprake is van een pleitbaar standpunt.
10. Verweerder stelt dat de naheffingsaanslag terecht aan eiseres is opgelegd. Met betrekking tot de Paarden I tot en met V stelt verweerder dat er een levering in de zin van de Wet OB van eiseres aan E heeft plaats gevonden in augustus 2017. Dit, gelet op de vermelding van het bedrag van € 750.000 als omzet in de boekhouding van eiseres, de Paarden I tot en met V enige tijd in de EU zijn getraind en aan wedstrijden hebben deelgenomen, de eigendomsregistratie in de FEI van de Paarden I, II, III en V en het daadwerkelijk op enig moment verhuizen van de paarden I tot en met IV naar de VS. Daarnaast neemt verweerder het standpunt in dat het nultarief niet van toepassing is op de leveringen. Verder stelt verweerder dat de verzuimboete terecht aan eiseres is opgelegd.
Beoordeling van het geschil
11. Artikel 3, eerste lid, onder a van de Wet OB luidt als volgt:
“Leveringen van goederen zijn:
a. de overdracht of overgang van de macht om als eigenaar over een goed te beschikken.”
12. Artikel 5, eerste lid, onder a en b van de Wet OB bepaalt het volgende:
“De plaats waar een levering wordt verricht, is:
a. ingeval het goed in verband met de levering, anders dan in de zin van artikel 3, eerste lid, onderdeel f, wordt verzonden of vervoerd, de plaats waar de verzending of het vervoer aanvangt;
b. in andere gevallen de plaats waar het goed zich bevindt op het tijdstip van de levering;”
13. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de overeenkomst van 15 augustus 2017 met E geen levering in de zin van artikel 3, eerste lid, onder a van de Wet OB betreft, maar dat sprake is van een afspraak met E om Paarden I tot en met V tegen betaling van een borg van € 750.000 op proef te mogen trainen en deel te laten nemen aan wedstrijden.
14. Ter zitting is namens eiseres verklaard dat zij met haar paarden deelneemt aan internationale concoursen. Daar wordt zij regelmatig benaderd met de vraag of een bepaald paard te koop is. De geïnteresseerde komt dan bij haar op stal om het paard te berijden. Vaak worden er dan meerdere paarden uitgeprobeerd en indien er geen keuze gemaakt kan worden, wordt en er een aantal paarden op proef meegenomen. Op een dergelijk internationaal concours heeft eiseres (de eigenaren van) E ontmoet. Eiseres heeft verklaard dat dit geen ongebruikelijke gang van zaken is binnen de paardenbranche. Eiseres kende E (toen nog) niet en om die reden is een borgsom overeengekomen voor het op proef meenemen van de Paarden I tot en met V. Onderdeel van de afspraak was dat een eventuele koopprijs zou worden verrekend met de borg. Paarden I, II, III en V waren in augustus 2017 rond de vijf jaar oud. Paard IV was al een wat ouder paard en daarom is afgesproken dat E binnen drie maanden zou aangeven of zij Paard IV zouden willen kopen. Paarden I tot en met V zijn door E in eerste instantie in Valkenswaard gestald en later in België. E heeft in oktober 2017 aangegeven dat zij Paard IV wilde kopen en dat zij Paard V definitief niet wilde kopen. Paard IV is toen geëxporteerd naar de VS en Paard V is weer bij eiseres op stal komen staan. Voor de aankoop van Paard IV is een prijs van € 500.000 overeengekomen. Dit bedrag is verrekend met de borgsom van € 750.000. Paarden I, II en III zijn fysiek in België blijven staan en werden daar door de heer [naam 5] (C), verzorgd en bereden. Tot januari 2018 werden de kosten voor de stalling en verzorging van de Paarden I, II, en III in België door E betaald, daarna kwamen de kosten voor verzorging en stalling van deze paarden weer voor rekening van eiseres. De paarden werden vanaf toen niet verzorgd en bereden door of namens E. Het (resterende) bedrag van € 250.000 van de borg kon eiseres, vanwege haar financiële situatie, niet terug betalen aan E. Dit bedrag is uiteindelijk deels verrekend bij de verkoop van Paard II en voor een ander deel is de borg niet terugbetaald, omdat Paard I tijdens de proefperiode bij E geblesseerd is geraakt.
De vermelding van de € 750.000 is boekhoudkundig niet correct in de administratie van eiseres verwerkt. Naar aanleiding van de controle door de belastingdienst is er in de administratie een aparte grootboekkaart aangemaakt voor als er sprake is van een borgsom met betrekking tot een paard.
Met betrekking tot de eigendomsregistratie bij de FEI heeft eiseres verklaart dat het paspoort van een paard geen eigendomsbewijs is, maar wel bij het paard hoort en altijd aanwezig is bij het paard. Om een paard op naam te zetten dient (slechts) een formulier te worden ingevuld en daarbij hoeft er geen overeenkomst van verkoop/aankoop te worden overgelegd. Iedereen die een paspoort van een paard in zijn bezit heeft, kan eenvoudig een paard op zijn naam laten registreren bij de FEI.
15. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de verklaring van eiseres niet (volledig) wordt ondersteund met schriftelijke bescheiden. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de verklaring van eiseres inderdaad niet volledig wordt ondersteund met schriftelijke bescheiden. Echter de rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de door eiseres afgelegde verklaring, nu deze verklaring wel deels wordt ondersteund door de overeenkomst van 15 augustus 2017, de “Horse bill of Sale”, de export van Paard IV op 10 oktober 2017 naar de VS en de verklaring van B dat paard V is teruggekeerd naar eiseres. Ook acht de rechtbank geloofwaardig dat er aan de eigendomsregistratie bij de FEI niet de waarde kan worden gehecht die verweerder er aan toekent, nu het eenvoudig is om bij de FEI een paard op naam te laten registreren zonder dat daarbij een aankoopbewijs hoeft te worden getoond. De rechtbank concludeert derhalve dat geen sprake is van een levering in de zin van artikel 3, eerste lid, onder a van de Wet OB. Het beroep is derhalve gegrond. De naheffingsaanslag zal worden verminderd tot een bedrag van € 6.074. De overige beroepsgronden behoeven gelet hierop geen verdere behandeling.
16. Voor zover de verzuimboete betrekking heeft op het bedrag van de naheffingsaanslag, te weten € 157.500, dient deze te worden vernietigd. Tussen partijen is niet in geschil dat dan nog een verzuimboete resteert van € 607 (10% van € 6.074) die betrekking heeft op Paard VI. Dit bedrag acht de rechtbank gelet op de omvang van het resterende deel van de naheffingsaanslag passend en geboden. De rechtbank ziet echter in de duur van de procedure wel aanleiding om de boete ambtshalve verder te verminderen. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is aangevangen met de brief van verweerder van 29 november 2022. Sinds die datum tot het moment waarop in deze zaak uitspraak wordt gedaan zijn 2 jaar en ruim 11 maanden verstreken. Van bijzondere omstandigheden die een langere termijn voor berechting dan 2 jaar rechtvaardigen is niet gebleken. De redelijke termijn is dan ook met ruim 11 maanden overschreden. De rechtbank ziet in die overschrijding aanleiding de boete, conform de door Gerechtshof Amsterdamgeformuleerde uitgangspunten, te matigen met 10%. Dat betekent dat de verzuimboete moet worden verminderd met afgerond € 60,70 (10% van 607) tot een bedrag van afgerond € 546.
17. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Wel dient de bij de naheffingsaanslag gegeven rentebeschikking te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.108 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 647, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).