In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 november 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Vereniging van Eigenaren (VvE) en haar voormalig voorzitter, [gedaagde]. De VvE vorderde terugbetaling van € 44.750,- aan verzekeringsgelden die ten onrechte door [gedaagde] waren geïncasseerd. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] als bestuurder van de VvE niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van hem verwacht mocht worden. Hij had de verzekeringsgelden laten uitkeren op zijn eigen rekening en geen verantwoording afgelegd over de bestedingen. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde] een ernstig verwijt kon worden gemaakt en dat hij de schade aan de VvE moest vergoeden. In reconventie vorderde [gedaagde] een bedrag van € 22.486,35 van de VvE, maar deze vordering werd afgewezen omdat hij onvoldoende bewijs had geleverd. De rechtbank kende [gedaagde] wel een bedrag van € 1.926,10 toe voor een factuur van firma [bedrijf 2]. De proceskosten werden toegewezen aan de VvE in conventie en aan [gedaagde] in reconventie.