In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van een maatregel van bewaring opgelegd aan eiseres, een vreemdeling met een V-nummer. De maatregel was opgelegd op 30 oktober 2024 op grond van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 13 februari 2025 was de gemachtigde van eiseres afwezig, terwijl de gemachtigde van de minister van Asiel en Migratie wel aanwezig was. De rechtbank heeft overwogen dat indien de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet of niet gerechtvaardigd is, zij het beroep gegrond kan verklaren en de maatregel kan opheffen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder rechtmatig was bevonden in eerdere uitspraken. Eiseres heeft aangevoerd dat zij ten onrechte niet op zitting is gehoord, wat volgens haar een schending van haar fundamentele rechten zou zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen wettelijke verplichting bestaat om eiseres te horen bij vervolgberoepen en dat de afwezigheid van eiseres niet heeft geleid tot schending van haar belangen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de belangenafweging door de verweerder niet onterecht was en dat er geen feiten zijn aangevoerd die de voortduren van de maatregel onrechtmatig zouden maken.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.