ECLI:NL:RBDHA:2025:21177

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
NL25.28199
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geloofwaardigheid van asielmotieven en afwijzing van asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 november 2025 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een burger van de Democratische Republiek Congo (DRC), zijn asielaanvraag had ingediend. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen, waarbij verweerder de identiteit, nationaliteit en herkomst van de eiser ongeloofwaardig achtte. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de identiteit en herkomst van de eiser ongeloofwaardig waren, maar dat de inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas wel standhield. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. De eiser had aangevoerd dat hij tot de Tutsi-bevolkingsgroep behoort en problemen heeft ervaren door het conflict in de DRC. Hij had zijn asielaanvraag onderbouwd met verklaringen over zijn detentie en mishandeling door militairen. De rechtbank concludeerde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de verklaringen van de eiser niet geloofwaardig waren, maar dat de inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas wel terecht was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand en kende de eiser een proceskostenvergoeding toe van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.28199

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. T.J.J.M. Wijngaard),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.G.R. Becker).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), in samenhang gelezen met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. Verder heeft verweerder een inreisverbod voor de duur van twee jaar aan eiser opgelegd.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 13 augustus 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, geregistreerd onder zaaknummer NL25.28200, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Rutayoberana, als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt te zijn [naam eiser] , geboren op [geboortedatum 1] 1998 en burger van de
Democratische Republiek Congo (DRC).
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij tot de bevolkingsgroep van de Tutsi’s behoort. De Tutsi’s vormen een minderheid in de DRC en eiser heeft hierdoor problemen ervaren. Eiser is afkomstig uit de regio Kivu waar een ernstig conflict gaande was en eiser is meegenomen en gedetineerd door militairen van [persoon C] (jongeren die aan de kant van de regering vechten). Eiser is hierbij ernstig mishandeld. Eiser is op een gegeven moment vrij gekomen en daarna heeft hij de DRC verlaten. In de periode van 2013 tot 2018 heeft eiser in Oeganda verbleven en in 2024 is hij naar Oeganda teruggekeerd en heeft hij voor de duur van ongeveer één jaar daar verbleven.
Bestreden besluit
3. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser twee asielmotieven:
1. de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
2. eisers detentie door militairen van [persoon C] .
4. Verweerder heeft het eerste asielmotief ongeloofwaardig geacht. Volgens verweerder heeft eiser geen oprechte inspanning geleverd om zijn asielaanvraag te staven, heeft hij onvoldoende documenten overgelegd en heeft hij daarvoor geen goede verklaring gegeven en vormen eisers verklaringen over dit asielmotief geen samenhangend en aannemelijk geheel. Omdat eisers identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig zijn geacht, heeft verweerder het tweede asielmotief niet getoetst.
5. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser als kennelijk ongegrond afgewezen (op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw). Volgens verweerder heeft eiser een identiteits- of reisdocument vernietigd of weggemaakt. Verder heeft verweerder een inreisverbod voor de duur van twee jaar aan eiser opgelegd.
De beroepsgronden
6. Volgens eiser heeft verweerder het eerste asielmotief ten onrechte ongeloofwaardig geacht en had verweerder ook het tweede asielmotief moeten toetsen. Eiser voert daartoe ten eerste aan dat alles wat eerder is aangevoerd, in beroep als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Verder is hem ten onrechte verweten dat hij geen documenten ter onderbouwing van zijn identiteit, nationaliteit en herkomst heeft overgelegd. De oorspronkelijke identiteitsdocumenten zijn tijdens de arrestatie afgepakt. Verder zijn eiser en zijn broer geholpen door een reisagent die de documenten onder zich heeft gehouden. Omdat eiser en zijn broer vanuit detentie vrij snel hun land hebben verlaten is er geen gelegenheid geweest om nieuwe identiteitsdocumenten te verkrijgen. De pogingen die eiser heeft ondernomen, zijn voldoende om aan te tonen dat het niet is gelukt om documenten te verkrijgen. Ten aanzien van eisers verklaringen over de namen van verschillende gewapende groeperingen, verwijst eiser naar zijn beperkte referentiekader. Waarom eiser weinig heeft kunnen vertellen over [persoon A] heeft eiser al uitgebreid toegelicht. [persoon A] was een vriend van [persoon B] , die eiser en zijn broer heeft geholpen. Volgens eiser kan het bijkomen van de folteringen als reden voor de gebrekkige waarnemingen tijdens zijn reis worden gezien. Eiser persisteert in zijn verklaring dat hij zelf geen paspoort in handen heeft gehad.
7. Eiser voert verder aan dat verweerder de asielaanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. Eiser stelt afdoende te hebben uitgelegd hoe het komt dat hij geen identiteitsdocumenten heeft kunnen overleggen. Dat klemt temeer nu eiser en zijn broer zijn gevlucht in een periode van actieve gevechtshandelingen tussen militairen en gewapende groeperingen in Oost-Congo.
8. Tot slot voert eiser aan dat aan hem prematuur een terugkeerbesluit is opgelegd en dat het in terugkeerbesluit ten onrechte drie landen worden genoemd waarnaar hij zou kunnen terugkeren, enkel op basis van het feit dat de taal die hij spreekt voorkomt in genoemde landen.
Beoordeling van de beroepsgronden
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eisers identiteit, nationaliteit en herkomst ongeloofwaardig zijn, maar kan verweerders inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas van eiser wel standhouden. Dit betekent dat het beroep gegrond is. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit echter in stand. De rechtbank licht dat hieronder verder toe.
Geloofwaardigheid identiteit, nationaliteit en herkomst
10. Verweerder heeft een geloofwaardigheidstoets toegepast op het eerste asielmotief omdat eiser zijn identiteit, nationaliteit en herkomst onvoldoende met objectieve bewijsstukken heeft onderbouwd. Deze toets heeft verweerder - in lijn met de Werkinstructie 2024/6 Geloofwaardigheidsbeoordeling (asiel) (de werkinstructie) - verricht aan de hand van de criteria van artikel 31, zesde lid, van de Vw. Verweerder toetst in dit kader onder meer of de verklaringen van de vreemdeling samenhangend en aannemelijk zijn bevonden en niet in strijd met beschikbare algemene en specifieke informatie die relevant is voor zijn aanvraag (artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c van de Vw). Daarbij ligt de focus op de verklaringen die de vreemdeling ten aanzien van het asielmotief heeft afgelegd. Hierbij wordt gekeken naar wat de vreemdeling zelf heeft verklaard én naar wat bekend is aan de hand van andere bronnen (p. 6 van de werkinstructie).
11. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom eisers verklaringen over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet samenhangend en aannemelijk zijn in de zin van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c van de Vw. Eiser heeft volgens verweerder consistente verklaringen afgelegd over dat hij Tutsi is en hij spreekt Kinyarwanda. Hij heeft antwoord gegeven op de herkomstvragen en dit is herleidbaar tot het gebied waar eiser stelt vandaan te komen. Verweerder heeft zich op dit punt verder beperkt tot de motivering dat dat wat eiser over zijn paspoort en over zijn reis naar Nederland heeft verklaard onlogisch, vaag en ongerijmd is. Hoewel de rechtbank deze motivering kan volgen, zijn deze verklaringen slechts indirect aan het asielmotief te verbinden. Eisers verklaringen over wie hij is en waar hij vandaan komt zijn namelijk wel consistent. Hij heeft van meet af aan verklaard dat hij [naam eiser] is, geboren op [geboortedatum 2] 1998 en dat hij de Congolese nationaliteit heeft. Er zijn geen aliassen van eiser tegengeworpen of anderszins dat hij hierover tegenstrijdig of inconsistent heeft verklaard. Verweerder heeft dit ten onrechte niet (kenbaar) meegewogen bij de beoordeling van het eerste asielmotief.
12. Daarnaast heeft verweerder bij de beoordeling van het eerste asielmotief op verschillende momenten ten onrechte ook het tweede asielmotief betrokken in plaats van zich te beperken tot zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. Zo heeft verweerder de tegenwerping dat eiser onvoldoende documenten heeft overgelegd gemotiveerd met de stelling dat eiser ongerijmd heeft verklaard over zijn asielmotieven. Daarbij is verweerder onder meer ingegaan op tegenstrijdigheden in het kader van eisers gevangenneming, zijn vrijlating, en van de persoon [persoon A] , die eiser zou hebben geholpen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dit niet gek is, aangezien eiser heeft verklaard dat zijn kiespas is afgenomen bij zijn gevangenneming. Ook hier oordeelt de rechtbank dat deze verklaringen in een te indirect verband staan tot het asielmotief dat verweerder op dat moment stelt te beoordelen. Het standpunt van verweerder dat eiser ongerijmd heeft verklaard over zijn asielmotieven is ook niet goed te rijmen met verweerders stelling dat het tweede asielmotief niet te beoordelen valt vanwege de ongeloofwaardigheid van het eerste asielmotief.
13. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit daarom als het gaat om het eerste asielmotief onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgronden die hiertoe strekken slagen. Omdat eisers identiteit, nationaliteit en herkomst – ongeacht of hij uit de DRC, Oeganda of Rwanda komt – op zichzelf onvoldoende grond is voor asiel, zal de rechtbank hierna zijn asielrelaas op inhoud beoordelen. De rechtbank doet dit uit het oogpunt van efficiëntie en finale geschilbeslechting.
Geloofwaardigheid detentie door militairen van [persoon C]
14. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak 24 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:4061), blijkt dat asielmotieven slechts betekenis hebben tegen de achtergrond van de identiteit, nationaliteit en herkomst. De rechtbank is echter van oordeel dat – ook als ervan uit wordt gegaan eiser inderdaad uit de DRC komt (zoals hij stelt) – verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eisers asielrelaas niet geloofwaardig is.
15. In dat kader heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser ongerijmde verklaringen heeft afgelegd over de groepering die hem heeft meegenomen en gevangen heeft gezet. Zo heeft eiser tijdens het gehoor in het kader van zijn asielaanvraag op 12 oktober 2024 verklaard dat de groepering FARD hem heeft ontvoerd en mishandeld en dat hij is meegenomen naar een kamp en dat een vriend van zijn vader hem uit detentie heeft geholpen. Tijdens het nader gehoor heeft eiser echter niet over groepering FARD of M23 verklaard, maar heeft hij verklaard dat hij is opgepakt door jongeren die aan de kant van de regering vochten, [persoon C] genaamd. Verweerder heeft van eiser kunnen verlangen dat hij eenduidig verklaart over welke groepering hem nu daadwerkelijk gedetineerd had. Dat eiser een beperkt referentiekader heeft en weinig onderwijs heeft gevolgd, maakt niet dat in het geheel niet van hem kan worden verwacht dat hij hierover duidelijk en consistent kan verklaren.
16. Eiser heeft verder tijdens het nader gehoor verklaard dat hij door [persoon A] , een man die hij niet kende of eerder had gezien, is geholpen. Verweerder heeft niet ten onrechte ongeloofwaardig bevonden dat eiser met behulp van [persoon A] zou zijn vrijgelaten terwijl eiser ook heeft verklaard dat de plaats door veel militairen werd bewaakt en mensen niet levend van deze plek weg konden gaan. Ook heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door middel van omkoping is vrijgekomen. Verweerder heeft van eiser kunnen verlangen dat hij kon verklaren over [persoon A] . Eiser heeft niet meer over hem kunnen verklaren dat hij deze man niet kende en dat hij hem in detentie heeft ontmoet. Tegelijkertijd heeft eiser verklaard dat [persoon A] er niet alleen voor heeft gezorgd dat eiser is vrijgekomen, maar heeft hij eiser ook geld gegeven, zijn reis geregeld en een tas met kleding aan hem gegeven. Verweerder heeft dit bevreemdend kunnen vinden.
17. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hiervoor genoemde tegenwerpingen van verweerder voldoende voor het oordeel dat verweerder het tweede asielmotief niet geloofwaardig had hoeven achten.
Kennelijk ongegrond
18. Eiser voert verder aan dat verweerder de asielaanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgewezen vanwege het vernietigen of wegmaken van een identiteitsdocument (artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw). Eiser stelt afdoende te hebben uitgelegd hoe het komt dat hij geen identiteitsdocumenten heeft kunnen overleggen.
19. Verweerder heeft zijn standpunt gebaseerd op eisers verklaring dat hij zelf nooit een reisdocument in handen heeft gehad. Deze verklaring heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht, nu volwassenen op de luchthaven Schiphol individueel worden gecontroleerd op reisdocumenten. Het ligt niet voor de hand dat een andere persoon dit document ter controle heeft aangeboden. Dat eiser en zijn broer zijn gevlucht in een periode van actieve gevechtshandelingen tussen militairen en gewapende groeperingen in Oost Congo maakt niet dat verweerder het niet overleggen van een reisdocument of identiteitsdocument niet aan eiser heeft kunnen tegenwerpen.
Prematuur terugkeerbesluit / terugkeerbesluit met meerdere landen / inreisverbod
20. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op basis van het feit dat eiser de taal Kinyarwanda machtig is in het terugkeerbesluit kunnen bepalen dat eiser terug moet keren naar de DRC, Oeganda of Rwanda. Nu verweerder de asielaanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw, heeft verweerder een vertrektermijn van 0 dagen moeten hanteren en een inreisverbod moeten opleggen. Van een prematuur terugkeerbesluit is gezien het voorgaande geen sprake.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. De rechtsgevolgen van het besluit zal de rechtbank in stand laten omdat verweerder zich met de gegeven motivering niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het tweede asielmotief ongeloofwaardig is. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.