ECLI:NL:RBDHA:2025:21172
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning asiel wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 november 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel door eiseres, die met onbekende bestemming is vertrokken. De aanvraag was eerder door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiseres had beroep ingesteld tegen dit besluit, maar op 23 oktober 2025 meldde de minister dat eiseres met onbekende bestemming was vertrokken. Zowel eiseres als de minister gaven aan geen gebruik te willen maken van het recht om ter zitting gehoord te worden, waarna de rechtbank besloot het onderzoek te sluiten zonder zitting.
De rechtbank overwoog dat eiseres geen procesbelang meer had bij haar beroep, aangezien zij met onbekende bestemming was vertrokken en geen contact meer had met haar gemachtigde. De rechtbank verwees naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat als een vreemdeling die bescherming in Nederland heeft gevraagd, zonder kennisgeving vertrekt, er in beginsel vanuit moet worden gegaan dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming. Aangezien eiseres geen contact meer had met haar gemachtigde, concludeerde de rechtbank dat zij geen rechtens te beschermen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep.
Daarom verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. F.A. Groeneveld in aanwezigheid van griffier mr. J.B.C. Hoeksel en werd openbaar gemaakt.