ECLI:NL:RBDHA:2025:2115
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, van Russische nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 11 februari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat de minister gebruik heeft gemaakt van een standaard voornemen en dat zijn verklaringen niet voldoende zijn gemotiveerd in het besluit. De rechtbank stelt echter vast dat het besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende is gemotiveerd. De rechtbank wijst erop dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk, en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van structurele, ernstige opvangproblemen in Frankrijk die een risico op schending van zijn rechten met zich meebrengen.
De rechtbank concludeert dat er geen onrechtmatige gebreken zijn in de totstandkoming of motivering van het besluit van de minister. Eiser krijgt geen gelijk en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend. De uitspraak is gedaan door rechter P.J.M. Mol en is openbaar gemaakt op 14 februari 2025. Eiser kan binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.