In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers niet-ontvankelijk verklaard. Verzoekers, die geen procespartij zijn in de civiele procedure, hebben verzocht om een verbod op de verwerking van hun persoonsgegevens door verweerder in civiele processtukken, op straffe van een dwangsom. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekers geen schriftelijk besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben ingediend, waartegen het verzoek om voorlopige voorziening gericht zou zijn. Tevens is er geen connexiteit aangetoond met een bezwaar of beroep. De voorzieningenrechter stelt vast dat de verwerking van persoonsgegevens door verweerder een feitelijke handeling is en derhalve geen besluit in de zin van de Awb. Hierdoor is het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, zonder dat er aanleiding is voor een vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen verzet of hoger beroep open.