ECLI:NL:RBDHA:2025:2106

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
AWB - 25 _ 227
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake verwerking van persoonsgegevens in civiele processtukken

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers niet-ontvankelijk verklaard. Verzoekers, die geen procespartij zijn in de civiele procedure, hebben verzocht om een verbod op de verwerking van hun persoonsgegevens door verweerder in civiele processtukken, op straffe van een dwangsom. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekers geen schriftelijk besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben ingediend, waartegen het verzoek om voorlopige voorziening gericht zou zijn. Tevens is er geen connexiteit aangetoond met een bezwaar of beroep. De voorzieningenrechter stelt vast dat de verwerking van persoonsgegevens door verweerder een feitelijke handeling is en derhalve geen besluit in de zin van de Awb. Hierdoor is het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, zonder dat er aanleiding is voor een vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen verzet of hoger beroep open.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/227
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 februari 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoeker 1] , [verzoeker 2] en [verzoekster] , te [woonplaats], verzoekers,

tegen
de minister van Justitie en Veiligheid; het College van procureurs-generaal, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om in deze zaak uitspraak te doen zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Verzoekers hebben op 9 januari 2025 de bestuursrechter van de rechtbank verzocht om een verbod op verwerking van persoonsgegevens van verzoekers in civiele processtukken door verweerder voor procedures waarin zij geen procespartij zijn, op straffe van een dwangsom. Ook is verzocht om te bepalen dat de Autoriteit Persoonsgegevens (de AP) dient te beslissen op een bezwaar van verzoekers terzake het onrechtmatig verwerken van persoonsgegevens, op straffe van een dwangsom.
Op basis van de inhoud van dit verzoek zijn vier procedures aangemaakt:
  • het beroep tegen verweerder (SGR 25/226);
  • het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening tegen verweerder (SGR25/227);
  • het beroep niet tijdig beslissen op het bezwaar door de AP (SGR 25/235) en
  • het verzoek om een voorlopige voorziening tegen de AP (SGR 25/237).
In deze zaken is verzoekers op 13 januari 2025 onder meer verzocht om toezending van het bestreden besluit en het bezwaarschrift.
Op 14 januari 2025 is aan verzoekers, naar aanleiding van hun e-mails, verzocht om aan te geven welke zaken zij al dan niet wensen te handhaven. Voorts is verzocht om in de zaken die verzoekers wensen te handhaven per zaak de bij brief van 13 januari 2025 gevraagde stukken in te zenden.
Bij e-mail van 14 januari 2025 hebben verzoekers meegedeeld dat zij alleen het beroep niet tijdig beslissen door de AP (SGR 25/235) en het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening (SGR 25/227) wensen te handhaven.
Verzoekers benadrukken dat sprake is van één rechtsgebied. Het meest urgent is dat verweerder, zonder toestemming van verzoekers, in de civiele procedure op 21 januari 2025 hun persoonsgegevens opnieuw wil verwerken en indienen.
2.2.
Verweerder heeft op 16 januari 2025 een verweerschrift ingediend. Daarin is toegelicht dat bij het Gerechtshof Den Haag momenteel een door de ex-partner van verzoeker [verzoeker 1] ingediend hoger beroep aanhangig is tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 10 juli 2024, waarin haar vorderingen zijn afgewezen. Verweerder, die partij is bij het hoger beroep, kan op de rolzitting van 21 januari 2025 de memorie van antwoord nemen. De Staat heeft inmiddels echter een (vrij) uitstel van vier weken verzocht. De memorie van antwoord dient daarmee op 18 februari 2025 te worden genomen.
De griffier heeft desgevraagd van verweerder vernomen dat op 21 januari 2025 alleen een rolzitting plaatsvindt, waarbij het verzoek om uitstel voor het indienen van een memorie van antwoord in de civiele zaak wordt bevestigd.
2.3.
Verzoekers hebben een aantal aanvullingen op het onderhavige verzoek ingediend.
Verweerder heeft op 10 februari 2025 meegedeeld dat hij in de civiele procedure tussen de ex-partner van verzoeker Minnée en verweerder het voornemen heeft om op
17 februari 2025 de memorie van antwoord in te dienen bij het Gerechtshof, zulks ten behoeve van de rolzitting van 18 februari 2025.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
3. Zoals verzoekers op 14 januari 2025 is meegedeeld, beoordeelt de bestuursrechter alleen concrete (schriftelijke) besluiten of een met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen op een bepaald rechtsgebied aan de hand van afzonderlijke regelgeving. Dus niet een allesomvattende situatie met verschillende bestuursorganen en over verschillende rechtsgebieden in één zaak. Het standpunt van verzoekers dat een beoordeling van een allesomvattende situatie aan de orde moet zijn, wordt niet gevolgd.
3.1.
Het verzoek om een voorlopige voorziening ziet uitdrukkelijk op het voornemen van verweerder om in de civiele procedure stukken in te dienen, met daarin (mogelijk) persoonsgegevens van verzoekers.
3.2.
In het beroep niet tijdig beslissen is door de AP (SGR 25/235) op 3 februari 2025 een beslissing op bezwaar genomen en verzoekers zijn het niet eens met dat besluit. Het beroep niet tijdig beslissen wordt mede gericht geacht tegen het besluit van 3 februari 2025. Deze beroepsprocedure is, anders dan verzoekers menen, geen onderdeel van de onderhavige voorlopige voorzieningenprocedure. Het beroep is een paralelle procecdure en de rechtbank zal de behandeling van het beroep voortzetten. Het beroep blijft dan ook buiten beschouwing bij het oordeel van de voorzieningenrechter op het verzoek.
3.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers geen (schriftelijk) besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb van verweerder hebben ingezonden, waartegen het verzoek zou zijn gericht. Daarnaast is niet gebleken van connexiteit met een bezwaar of beroep.
Voor zover het verzoekers zou gaan om het verwerken van hun persoonsgegevens door verweerder, wordt verweerder gevolgd in zijn verwijzing naar rechtspraak. [1] Daaruit volgt dat de verwerking van persoonsgegevens een feitelijke handeling is. Deze verwerking is daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
3.4.
Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is. Voor een vergoeding van proceskosten of griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2025.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen verzet of hoger beroep open.

Voetnoten

1.Uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2891, r.o. 20., en zie ook de uitspraak van 18 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3746, r.o. 10.11.