3.2.Op 11 oktober 2020 heeft eiseres een opvolgende asielaanvraag ingediend. Hierbij heeft eiseres een iMMO-rapportage van 3 juni 2020 ingediend. Bij besluit van 11 maart 2022 is de asielaanvraag van eiseres ingewilligd. Nu eiseres niet in staat was gebleken om te worden gehoord, is de asielaanvraag afgedaan op basis van de door eiseres overgelegde iMMO-rapportage. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, omdat niet beslist zou zijn op het verzoek om de kosten van het iMMO-rapport te vergoeden. In de uitspraak van 21 juli 2022 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, de staatssecretaris op grond van artikel 8:75 van de Awbveroordeeld de kosten van de iMMO-rapportage tot een bedrag van
€ 3.675,- aan eiseres te vergoeden. De staatsecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak en de Afdeling heeft dit hoger beroep bij uitspraak van 10 april 2024 gegrond verklaard.De Afdeling heeft onder meer overwogen dat de rechtbank de staatssecretaris ten onrechte op grond van artikel 8:75 van de Awb heeft veroordeeld tot vergoeding van de kosten van de iMMO-rapportage. Het is aan de staatssecretaris om een besluit te nemen op het verzoek om vergoeding van kosten van het iMMO-rapport. Omdat de staatssecretaris dat niet heeft gedaan, heeft de Afdeling de staatssecretaris opgedragen een besluit te nemen op het verzoek van eiseres om vergoeding van de kosten van het iMMO-rapport.
4. Met het besluit van 23 mei 2024 heeft de staatssecretaris het verzoek van eiseres om vergoeding van de kosten van het iMMO-rapport afgewezen. Met het bestreden besluit heeft de minister deze afwijzing gehandhaafd. De minister heeft zich onder verwijzing naar het Informatiebericht (IB) 2023/12, het IB 2025/4 en de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal van 9 mei 2017, kenmerk 34088, op het standpunt gesteld dat de gemaakte kosten voor het iMMO-rapport niet in aanmerking komen voor vergoeding. Reden daarvoor is dat eiseres het rapport pas in het kader van de opvolgende aanvraag (de derde asielaanvraag) heeft ingebracht in plaats van in de eerste procedure. Volgens de minister is geen sprake van één van de uitzonderingen als opgenomen in voornoemd IB.
5. Eiseres voert aan dat de minister een ongerechtvaardigd onderscheid maakt tussen eerste en opvolgende asielaanvragen bij zijn beslissing om de kosten van een iMMO-rapport al dan niet te vergoeden. Bij een eerste aanvraag kan een vreemdeling nog niet overzien of de minister zijn verklaringen voldoende aannemelijk zal vinden. Bovendien kan een dergelijk onderzoek belastend zijn als gevolg van eventuele trauma’s. Het door de minister gemaakte onderscheid is eveneens onrechtvaardig, omdat de minister de opvolgende aanvraag alleen zal behandelen als de vreemdeling nieuwe elementen en bevindingen aandraagt. Het iMMO-rapport vormde in het geval van eiseres het enige novum en naar aanleiding van het rapport heeft de minister de asielaanvraag van eiseres ingewilligd. Eiseres stelt dat het iMMO-rapport een medisch onderzoek betreft als bedoeld in artikel 18 van de Procedurerichtlijn.De zinssnede “Overeenkomstig dit lid verrichte medische onderzoeken worden betaald uit openbare middelen” uit het eerste lid van artikel 18 van de Procedurerichtlijn is niet geïmplementeerd. De door de minister aangehaalde IB 2023/12 en IB 2025/4 zijn geen algemeen verbindende voorschriften en moeten buiten beschouwing worden gelaten dan wel richtlijnconform worden geïnterpreteerd. In artikel 18, eerste lid, van de Procedurerichtlijn is onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig bepaald dat, als een medisch onderzoek betreffende aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade volgens de beslissingsautoriteit relevant is voor de beoordeling van de asielaanvraag, deze onderzoeken worden betaald uit openbare middelen. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen eerste en opvolgende asielaanvragen. Tot slot is niet in geschil dat het iMMO-rapport relevant is gebleken voor de inwilliging van de aanvraag. De kosten voor de iMMO-rapportage moeten dan ook uit de openbare middelen worden bekostigd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Artikel 18 van de Procedurerichtlijn luidt als volgt:
“Artikel 18 Medisch onderzoek
1. Wanneer de beslissingsautoriteit dit voor de beoordeling van een verzoek om internationale bescherming overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2011/95/EU relevant acht, en mits de verzoeker daarmee instemt, regelen de lidstaten een medisch onderzoek van de verzoeker betreffende aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade. Bij wijze van alternatief kunnen de lidstaten erin voorzien dat de verzoeker dat medisch onderzoek regelt. De in de eerste alinea bedoelde medische onderzoeken worden verricht door gekwalificeerde medische beroepsbeoefenaars en het resultaat daarvan wordt zo spoedig mogelijk voorgelegd aan de beslissingsautoriteit. De lidstaten kunnen de medische beroepsbeoefenaars aanwijzen die deze medische onderzoeken mogen verrichten. De weigering van de verzoeker om een dergelijk medisch onderzoek te ondergaan, belet de beslissingsautoriteit niet een beslissing over het verzoek om internationale bescherming te nemen. Overeenkomstig dit lid verrichte medische onderzoeken worden betaald uit openbare middelen.
2. Wanneer er geen medisch onderzoek overeenkomstig lid 1 wordt uitgevoerd, stellen de lidstaten verzoekers ervan in kennis dat zij op eigen initiatief en kosten een medisch onderzoek kunnen regelen betreffende aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade.
3. De resultaten van de in de leden 1 en 2 bedoelde medische onderzoeken worden door de beslissingsautoriteit beoordeeld samen met de andere elementen van het verzoek.”