ECLI:NL:RVS:2024:1465

Raad van State

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
202204820/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de vergoeding van proceskosten in asielprocedure

Op 10 april 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 juli 2022. De rechtbank had de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag van € 5.193,00, omdat de rechtbank het beroep van de vreemdeling gegrond had verklaard. De staatssecretaris had eerder op 11 maart 2022 een aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel ingewilligd, maar de vreemdeling had ook kosten gemaakt voor een rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO-rapport) dat niet in de beoordeling was meegenomen.

De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de staatssecretaris de kosten van het iMMO-rapport moest vergoeden, omdat deze kosten niet in verband stonden met de behandeling van het beroep. De kosten waren gemaakt in de aanvraagfase en de staatssecretaris had de verplichting om een besluit te nemen op het verzoek om vergoeding van deze kosten. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de staatssecretaris had veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling tot € 5.193,00 en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand.

De staatssecretaris werd opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak een besluit te nemen op het verzoek van de vreemdeling om vergoeding van de kosten van het iMMO-rapport. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om adequaat te reageren op verzoeken om kostenvergoeding in asielprocedures en de scheiding tussen kosten gemaakt in de aanvraagfase en die in de beroepsfase.

Uitspraak

202204820/1/V1.
Datum uitspraak: 10 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 juli 2022 in zaak nr. NL22.6117 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 11 maart 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, ingewilligd.
Bij mondelinge uitspraak van 19 juli 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, voor zover de staatssecretaris niet is ingegaan op een verzoek om vergoeding van door de vreemdeling gemaakte kosten, en de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag van € 5.193,00.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.K. Bulthuis, advocaat te Groningen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief terecht dat de rechtbank hem ten onrechte op grond van artikel 8:75 van de Awb heeft veroordeeld tot vergoeding van de kosten van het door de vreemdeling overgelegde rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (hierna: het iMMO-rapport) tot een bedrag van € 3.675,00. Uit de tekst van artikel 8:75 van de Awb volgt dat die bepaling alleen gaat over de in bezwaar, administratief beroep of beroep gemaakte kosten. De rechtbank heeft niet onderkend dat de vreemdeling de kosten van het iMMO-rapport niet in verband met de behandeling van het beroep heeft gemaakt. Het gaat om door de vreemdeling in de aanvraagfase gemaakte kosten. De vreemdeling heeft het iMMO-rapport namelijk bij haar opvolgende asielaanvraag overgelegd. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraak van 28 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4353, onder 2.
1.1.    De staatssecretaris betoogt verder terecht dat het, in een geval als dit, aan hem is om een besluit te nemen op het verzoek om vergoeding van de kosten van het iMMO-rapport. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:845, onder 7.1. Dit heeft de staatssecretaris niet gedaan. Hij moet dit daarom alsnog doen. Voor de volledigheid wijst de Afdeling erop dat vergoeding van de kosten niet langs de weg van artikel 8:88 van de Awb mogelijk is. Die bepaling gaat over vergoeding van schade die het gevolg is van een onrechtmatig besluit of een onrechtmatige handeling. In dit geval heeft de vreemdeling het iMMO-rapport laten opstellen vóór het besluit van 11 maart 2022, zodat de voor het rapport gemaakte kosten niet het gevolg zijn van dit besluit.
1.2.    De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover zij de staatssecretaris heeft veroordeeld tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 5.193,00. Het is niet nodig wat de staatssecretaris verder heeft aangevoerd te bespreken. De Afdeling veroordeelt de staatssecretaris in de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00. De staatssecretaris hoeft de door de vreemdeling in hoger beroep gemaakte proceskosten niet te vergoeden. De Afdeling draagt de staatssecretaris ten slotte op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op het verzoek van de vreemdeling om vergoeding van de door haar gemaakte kosten van het iMMO-rapport.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 juli 2022 in zaak nr. NL22.6117, voor zover zij daarbij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft veroordeeld tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 5.193,00;
III.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV.     draagt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op het verzoek van de vreemdeling om vergoeding van de door haar gemaakte kosten van het rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
w.g. Van Breda
voorzitter
w.g. De Keizer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2024
716-977