ECLI:NL:RBDHA:2025:20847

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
NL25.24876
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag reguliere verblijfsvergunning op basis van familieleven en bewijsnood bij identiteitsvaststelling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een reguliere verblijfsvergunning behandeld. Eiseres, die sinds 2014 in Nederland verblijft, heeft op 1 augustus 2023 een aanvraag ingediend om bij haar kind te verblijven. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 17 oktober 2023 afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan de vereisten voor een geldige verblijfsvergunning. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij alles heeft gedaan om haar Eritrese nationaliteit aan te tonen, maar dat zij in bewijsnood verkeert. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat eiseres niet voldoende inspanningen heeft verricht om haar identiteit en nationaliteit aannemelijk te maken. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Afdeling, waarin is bepaald dat om bewijsnood aan te nemen, aangetoond moet worden dat al het mogelijke is gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten. De rechtbank concludeert dat de minister geen DNA-test hoeft aan te bieden en dat de afwijzing van de aanvraag in stand kan blijven. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep is ongegrond. De rechtbank benadrukt dat de belangen van de Nederlandse overheid zwaarder wegen dan die van eiseres, en dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM deugdelijk is gemaakt. De uitspraak is openbaar gemaakt op 6 november 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.24876

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], V-nummer: [v-nummer], eiseres,

(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister, [1]
(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een reguliere verblijfsvergunning met als doel te verblijven bij haar kind, [naam 2]. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag en heeft hiertegen beroep ingesteld. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de aanvraag in stand kan blijven
.Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft op 1 augustus 2023 een aanvraag om een reguliere verblijfsvergunning ingediend met als doel te verblijven bij haar kind. De minister heeft deze aanvraag met het besluit 17 oktober 2023 afgewezen. Eiseres heeft op diezelfde datum bezwaar gemaakt tegen de afwijzing en op 1 november 2023 en 20 maart 2025 het bezwaar aangevuld met gronden.
2.1.
Op 6 juni 2024 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, een voorlopige voorziening getroffen waarin is bepaald dat de minister zich dient te onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting buiten het grondgebied van Nederland van eiseres evenals van voorbereidingen tot zodanige maatregelen, totdat op het bezwaar is beslist.
2.2.
Eiseres heeft haar bezwaar op 14 mei 2025 toegelicht in een hoorzitting.
2.3.
Met het bestreden besluit van 3 juni 2025 heeft de minister het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en is hij bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en daarbij verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Op de voorlopige voorziening wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, een tolk en de gemachtigde van de minister.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres is sinds 2014 in Nederland en heeft sinds 2014 meerdere asielaanvragen ingediend. In 2018 is zij bevallen van haar dochter. Op 1 augustus 2023 heeft eiseres een aanvraag gedaan voor een afhankelijke verblijfsvergunning voor verblijf bij haar kind op grond van familieleven in het kader van artikel 8 EVRM. [2]
3.1.
De minister heeft de aanvraag van eiseres in het primaire besluit van 17 oktober 2023 afgewezen omdat eiseres geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft en omdat zij niet voldoet aan het paspoortvereiste. De minister heeft daarbij overwogen dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vrijstelling van het mvv-vereiste op grond dat uitzetting in strijd is met artikel 8 EVRM. [3] Alhoewel sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 EVRM, overweegt de minister dat de belangen van de Nederlandse overheid zwaarder wegen dan de belangen van eiseres. De afwijzing is volgens de minister niet onredelijk hard.
3.2.
In het bestreden besluit van 3 juni 2025 heeft de minister het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en is hij bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. De minister handhaaft zijn standpunt dat de belangenafweging in het kader van 8 EVRM in het nadeel van eiseres uitvalt en overweegt bovendien dat eiseres niet in aanmerking komt voor verblijf als verzorgende ouder bij een Nederlands kind, zoals neergelegd in paragraaf B10/2.5 van de Vreemdelingencirculaire (Vc).
3.3.
Eiseres kan zich hier niet mee verenigen. De rechtbank gaat hierna in op wat namens haar is aangevoerd.

Beoordeling door de rechtbank

Verkeert eiseres in bewijsnood?
4. Eiseres stelt al het mogelijke te hebben gedaan om haar Eritrese nationaliteit aan te tonen. Eiseres heeft verschillende malen bij de Eritrese ambassade aangeklopt voor een nationaliteitsverklaring maar de Eritrese ambassade kan eiseres niet verder helpen zonder enige identiteitsdocumenten (of kopieën) uit Eritrea van haar of van haar ouders. Eiseres heeft de doopakte van haar moeder en een verklaring van de Eritrese gemeenschap overgelegd. Eiseres kent verder niemand in Eritrea die documenten voor haar kan aanvragen. De minister dient het beroep op bewijsnood te volgen en aan te nemen dat eiseres de Eritrese nationaliteit bezit, te meer nu eiseres vloeiend Tigrinya spreekt. Dat eiseres er na 11 jaar nog steeds niet in geslaagd is om documenten te verkrijgen, laat zien dat eiseres in bewijsnood verkeert.
4.1.
De minister overweegt dat eiseres inmiddels 11 jaar in Nederland verblijft en ruim voldoende de tijd heeft gehad om documenten te verzamelen die haar identiteit, nationaliteit en herkomst bevestigen. Niet is gebleken dat eiseres alles heeft ondernomen wat redelijkerwijs van haar verwacht kon worden om haar identiteit en nationaliteit aannemelijk te maken. De inspanningen die eiseres tot op heden heeft verricht om aan identificerende documenten te komen acht de minister minimaal. Zo heeft eiseres geen contact gezocht met haar neef en niet is gebleken dat via het Rode Kruis een zoektocht is gestart naar de ouders van eiseres. Gelet hierop is de verklaring van de Eritrese ambassade over de noodzaak van documenten en de verklaring van eiseres in de hoorzitting van 14 mei 2025 dat het niet lukt om haar ouders te vinden, onvoldoende om te spreken van bewijsnood.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat eiseres een vals bevonden doopakte heeft overgelegd, evenals een bewijs van betaling van contributie voor de Eritrese vereniging te Kassala (Soedan), een kopie lidmaatschapskaart van de Nationale Unie Jongeren en Studenten van Eritrea en een mail van Vluchtelingenwerk waarin is aangegeven dat er contact is geweest met de Eritrese ambassade. Eiseres heeft op de hoorzitting verklaard geen contact meer met haar ouders te hebben. Eiseres heeft andere Eritreeërs gevraagd naar haar ouders, maar heeft hierop nooit reactie gekregen. Op zitting heeft eiseres verklaard dat zij geprobeerd heeft contact op te nemen met haar neef, maar dat dit niet is gelukt.
4.3.
De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht gesteld dat niet is gebleken dat eiseres alles heeft ondernomen wat redelijkerwijs van haar kan worden gevraagd om haar identiteit, nationaliteit en herkomst aan te tonen. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [4] volgt dat om bewijsnood aan te nemen, aangetoond moet worden dat al het mogelijke is gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten. Ook volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling [5] dat het enkel zonder resultaat aanschrijven van de autoriteiten van een land ontoereikend is voor het aannemen van bewijsnood. Alhoewel eiseres ook andere stukken heeft overgelegd is onvoldoende gebleken van concrete en daadwerkelijke acties ter bevordering van het vaststellen van de identiteit en nationaliteit van eiseres is. Zo is niet met stukken onderbouwd dat eiseres contact heeft gezocht met haar neef of dat zij andere Eritreeërs heeft gevraagd naar haar ouders. De minister mag van eiseres verder redelijkerwijs verwachten dat zij, bijvoorbeeld, contact zoekt met het Rode Kruis. Gelet op het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat eiseres al het mogelijke heeft gedaan en daarom is er geen aanleiding om aan te nemen dat eiseres in bewijsnood verkeert.
Heeft de minister een deugdelijke belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM gemaakt?
5. Eiseres stelt dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM ten onrechte in het nadeel van eiseres uitvalt. Immers, een groot deel van de belangenafweging gaat juist over de identiteit en nationaliteit van eiseres en de minister neemt in dit kader ten onrechte geen bewijsnood aan. Verder spreekt de minister wel over de belangen van het kind en verwijst hierbij ook naar art. 3 IVRK, maar de minister lijkt niet te begrijpen dat de dochter van eiseres niet hoort op te groeien met een moeder die illegaal in Nederland verblijft. Daarbij komt dat het COa eiseres al een geruime tijd uit het AZC wenst te verwijderen. Eiseres verkeert enkel in reguliere verblijfsprocedures en die procedures geven feitelijk geen recht op opvang. Nu eiseres met haar kind — die de Nederlandse nationaliteit bezit — niet op straat kan worden gezet en de minister eiseres ook niet kan/gaat uitzetten, wordt de aanwezigheid van eiseres op het AZC getolereerd door het COa. De minister houdt op geen enkele wijze rekening met de impact die het bestreden besluit heeft op kind. Het bestreden besluit komt op dit punt in strijd met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel.
5.1.
De minister stelt dat alle belangen die zijn genoemd, zijn gewogen en dat dit op juiste wijze is gebeurd. Dat eiseres liever samen met haar kind in Nederland woont, betekent niet dat de overheid dit moet toestaan. Artikel 8 EVRM geeft geen recht op een vrije keuze van het land waar eiseres gaat wonen en dat eiseres zich thans in deze situatie bevindt is het gevolg van het aangaan van familieleven in Nederland terwijl zij wist dat dit familieleven mogelijk niet voortgezet zou mogen worden, aangezien zij geen verblijfsvergunning heeft. De beoordeling en afweging van de belangen leidt tot de conclusie dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het belang van eiseres. Daarom is de uitzetting niet in strijd met artikel 8 EVRM.
5.2.
Voor wat betreft de stelling dat eiseres in bewijsnood verkeert, verwijst de rechtbank naar hetgeen is overwogen in r.o. 4.3. De rechtbank volgt eiseres verder niet in haar standpunt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de impact die het bestreden besluit heeft op kind. Uit het bestreden besluit blijkt immers dat de belangen van het kind kenbaar zijn meegewogen. Het is de rechtbank niet gebleken dat de minister niet alle belangen heeft meegewogen. De impact die het bestreden besluit zou hebben op het kind, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de minister een onjuist gewicht heeft toegekend aan de belangen. De belangenafweging is naar het oordeel van de rechtbank dan ook deugdelijk en volledig. Van strijd met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel is de rechtbank evenmin gebleken.
Had de minister een vergunning moeten verlenen op grond van zijn Chavez-Vilchez-beleid zoals neergelegd in paragraaf B10/2.5 Vc?
6. Eiseres stelt dat de minister ambtshalve heeft getoetst aan het arrest Chavez-Vilchez, maar eiseres daarbij ten onrechte geen DNA-onderzoek heeft aangeboden ter verificatie dat zij de biologische moeder is van haar dochter. Voorts heeft de minister niet onderzocht wat de impact is van de weigering tot afgifte van een verblijfsdocument EU aan eiseres op het welzijn van het kind terwijl dit wel had gemoeten. De minister kan niet volstaan door terug te grijpen op de identiteit van eiseres en doet dit feitelijk wel nu hij telefonisch aan eiseres kenbaar heeft gemaakt dat enkel de identiteit van eiseres in de weg staat aan afgifte van een verblijfsdocument.
6.1.
De minister overweegt dat eiseres haar identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Zij voldoet daarom niet aan voorwaarde a. De minister heeft verder overwogen dat eiseres ook niet aan de overige voorwaarden voldoet nu de identiteit en nationaliteit van eiseres niet is vastgesteld en daarom niet kan worden vastgesteld of eiseres de ouder is van een Nederlands minderjarig kind en evenmin kan worden vastgesteld of eiseres rechtmatig verblijf heeft in een andere lidstaat van de Europese Unie.
6.2.
De rechtbank stelt voorop dat uit Afdelingsjurisprudentie [6] volgt dat bij de beoordeling van het asielverzoek, aan de aannemelijkheid van de identiteit en nationaliteit evenwel een ander gewicht toekomt dan bij de beoordeling van het Chavez-Vilchez verblijfsrecht. De minister mag aan het gegeven dat onduidelijkheid bestaat over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling niet altijd een doorslaggevende betekenis toekennen. De rechtbank is – onder verwijzing naar r.o. 4.3. - echter van oordeel dat de minister dit in het specifieke geval van eiseres wel heeft kunnen doen, nu eiseres onvoldoende inspanningen heeft verricht om haar identiteit en nationaliteit aannemelijk te maken. Niet is gebleken dat eiseres deze inspanningen niet zou kunnen verrichten. Er mogen derhalve, zoals reeds geoordeeld, meer inspanningen van eiseres worden verwacht om haar identiteit en nationaliteit aannemelijk te maken. In dat licht bezien heeft de minister ook geen DNA-test hoeven aanbieden.
Heeft de minister een terugkeerbesluit en inreisverbod kunnen opleggen?
7. Eiseres stelt een kind met de Nederlandse nationaliteit te hebben en daarom niet te kunnen terugkeren naar Eritrea. Eveneens kan geen inreisverbod worden opgelegd. Het voornoemde houdt immers in dat eiseres zou worden gescheiden van haar kind en het kind gedwongen bij een pleeggezin moet worden geplaatst. Dit is in strijd met art. 8 EVRM, art. 3 IVRK en het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel.
7.1.
De rechtbank verwijst naar hetgeen in r.o. 5.3. reeds is overwogen. Daarin is reeds geoordeeld dat uitzetting van eiseres niet in strijd is met artikel 8 EVRM, artikel 3 IVRK of het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. De minister heeft daarom ook een terugkeerbesluit en inreisverbod op kunnen leggen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dan wel diens ambtsvoorganger, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
3.Zie artikel 17 van de Vreemdelingenwet, artikel 3.71 van het Vreemdelingenbesluit en paragraaf B1/4.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) voor regels over vrijstelling van het mvv-vereiste.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:120.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:483.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 30 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2265.