Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft zich op 28 mei 2020 bij verweerder gemeld als gedupeerde van de toeslagenaffaire en verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2009 tot en met 2011. Het verzoek is daarna uitgebreid naar het jaar 2012.
3. Verweerder heeft geconcludeerd dat eiseres recht heeft op compensatie voor de jaren 2010 en 2011. Voor de jaren 2009 en 2012 komt eiseres niet in aanmerking voor toepassing van de compensatieregeling of de hardheidscompensatie.
4. Verweerder heeft advies gevraagd aan de Commissie van Wijzen (CvW). De CvW heeft in haar advies van 31 mei 2021 bevestigd dat de compensatieregeling niet van toepassing is voor de jaren 2009 en 2012. Volgens de CvW is niet gebleken dat verweerder bij de controle over het jaar 2009 in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. Van institutioneel vooringenomen handelen is voor dat jaar geen sprake. De hardheidscompensatie is ook niet van toepassing voor dat jaar. Voor het jaar 2012 is wel sprake geweest van vooringenomen handelen, maar omdat eiseres in dat jaar niet heeft gewerkt en ook geen doelgroeper was heeft zij voor dat jaar evident geen recht op kinderopvangtoeslag en dus ook geen recht op compensatie. Eiseres heeft geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat zij in het jaar 2012 wel gebruik heeft gemaakt van een vorm van geregistreerde kinderopvang. De aan eiseres opgelegde verzuimboete van € 1.500 dient volgens de CvW te vervallen.
5. Bij besluiten van 23 juni 2021 en 15 juli 2021 heeft verweerder het verzoek om compensatie voor de jaren 2009 en 2012 afgewezen.
6. Bij besluit van 13 september 2021 heeft verweerder de compensatie voor de jaren 2010 en 2011 definitief vastgesteld op een bedrag van € 61.709.
7. In het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftenadviescommissie, gegrond verklaard voor wat betreft de verzuimboete en de einddatum van de rentevergoeding voor de gemiste kinderopvangtoeslag en de immateriële schadevergoeding en voor het overige zijn de bezwaren ongegrond verklaard. Het compensatiebedrag is daarbij verhoogd tot een bedrag van € 64.628 en eiseres heeft een nabetaling ontvangen van € 2.919.
Wat vindt eiseres in beroep?
8. Eiseres vindt dat sprake is van strijd met het beginsel van equality of arms, omdat zij nog steeds niet over het ouderdossier beschikt en verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Eiseres vindt daarnaast dat zij ook voor het jaar 2012 in aanmerking dient te komen voor de compensatieregeling, omdat zij in dat jaar werkzaam is geweest en gebruik heeft gemaakt van de kinderopvang. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft eiseres een verzekeringsbericht van het UWV overgelegd, waaruit blijkt dat het jaar 2012 meetelt bij de duur van haar arbeidsverleden. Volgens eiseres heeft verweerder dan ook ten onrechte het standpunt ingenomen dat zij voor het jaar 2012 evident geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. Eiseres stelt verder dat zij recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De beroepsgrond met betrekking tot de verzuimboete, heeft eiseres ter zitting ingetrokken.
Wat vindt verweerder in beroep?
9. Verweerder stelt dat op grond van het bepaalde in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd die ten grondslag hebben gelegen aan het bestreden besluit. Het persoonlijk dossier van eiseres is veel omvangrijker en is geen op de zaak betrekking hebbend stuk. Hetzelfde geldt voor de zoekslagen in alle systemen en netwerkschijven. De telefoonnotities die betrekking hebben op de hier in geding zijnde jaren zijn bij het verweerschrift overgelegd. Van schending van het beginsel van equality of arms is geen sprake.
Wat is het toetsingskader?
10. De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt van de hersteloperatie is dat gedupeerde ouders alsnog ontvangen wat ten onrechte is teruggevorderd of onthouden, aangevuld met een vergoeding voor materiële en immateriële schade. Uit artikel 2.1, eerste lid, van de Wet hersteloperatie (Wht) volgt dat verweerder compensatie toekent aan een aanvrager die schade heeft geleden doordat ten aanzien van hem in de periode vóór
23 oktober 2019 bij de beoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of doordat de toepassing van wettelijke regelingen heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard als gevolg van de hardheid waarmee het wettelijke systeem vóór 23 oktober 2019 werd toegepast. Om voor compensatie in aanmerking te komen moet dus in ieder geval sprake zijn van schade die eiseres daadwerkelijk heeft geleden als gevolg van de institutionele vooringenomenheid of van de hardheid die heeft geleid tot een terugvordering van kinderopvangtoeslag of tot stopzetting van de voorschotverlening.De compensatie wordt niet toegekend indien de door de aanvrager geleden schade is te wijten aan ernstige onregelmatigheden die aan haar toerekenbaar zijn.Van een ernstige onregelmatigheid is in ieder geval sprake als uit het dossier blijkt dat er evident geen recht op kinderopvangtoeslag bestond.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Het ouderdossier en het invorderingsdossier
11. Eiseres heeft aangevoerd dat zij nog steeds niet over het ouderdossier beschikt. Ter zitting heeft zij aangevoerd dat zij ook het invorderingsdossier wenst te ontvangen. De rechtbank overweegt dat zij niet kan oordelen over een vordering om een dossier over te leggen, omdat dit geen besluit of daarmee gelijk te stellen handeling is in de zin van de Awb.
Op de zaak betrekking hebbende stukken
12. Op grond van artikel 8:42 van de Awb dient verweerder alle op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen. Onder de op de zaak betrekking hebbende stukken wordt verstaan de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan het bestreden besluit. Verweerder stelt dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om hieraan te twijfelen. Het dossier geeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat er op de zaak betrekking hebbende stukken ontbreken. Eiseres heeft niet concreet aannemelijk gemaakt dat verweerder nog over informatie beschikt die van belang is voor de beoordeling van haar verzoek om compensatie. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het invorderingsdossier geen op de zaak betrekking hebbend stuk is. Van schending van artikel 8:42 van de Awb of het beginsel van equality of arms, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gebleken.
13. Tussen partijen is niet in geschil dat ten aanzien van eiseres bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag in het jaar 2012 sprake is geweest van vooringenomenheid. Als vooringenomenheid wordt vastgesteld, dan is de compensatieregeling van toepassing. Uit artikel 2.1, tweede lid, van de Wht volgt echter dat compensatie achterwege blijft indien sprake is van ernstige onregelmatigheden die aan eiseres toerekenbaar zijn. Van een ernstige onregelmatigheid is in ieder geval sprake als blijkt dat de ouder evident geen recht had op kinderopvangtoeslag in het betreffende jaar.
14. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, hoewel in het jaar 2012 sprake is geweest van vooringenomenheid, aan eiseres toch geen compensatie kan worden toegekend. Volgens verweerder was in het geval van eiseres namelijk sprake van
evident geen recht op kinderopvangtoeslag. Eiseres ontving in het jaar 2012 immers een uitkering van het UWV en niet is gebleken dat zij in dat kader een re-integratietraject heeft gevolgd. Evenmin is gebleken dat eiseres in het jaar 2012 gebruik heeft gemaakt van de kinderopvang.
15. Artikel 1.6, eerste lid, van de Wet kinderopvang (Wko) regelt de aanspraak op kinderopvangtoeslag van een ouder die kinderopvang nodig heeft. Uit dit artikel volgt dat eiseres alleen aanspraak kan maken op kinderopvangtoeslag indien zij in het jaar 2012 arbeid verrichte, studeerde of onder de doelgroepen van het UWV of de gemeente viel en in dat kader deelnam aan een traject gericht op arbeidsinschakeling. De rechtbank leidt uit productie 48 af dat eiseres in het jaar 2012 een uitkering van het UWV ontving. Eiseres heeft dat ook niet betwist. In het dossier bevinden zich echter geen bewijsstukken waaruit blijkt dat eiseres in dat jaar ook daadwerkelijk een re-integratietraject gericht op arbeidsinschakeling heeft gevolgd. Dat uit het verzekeringsbericht van het UWV volgt dat het jaar 2012 meetelt bij de duur van het arbeidsverleden van eiseres, is niet voldoende. Artikel 1.6, eerste lid, van de Wko vereist immers dat eiseres daadwerkelijk dient deel te nemen aan een re-integratietraject. Het achterliggende idee is dat zolang niet aan een re-integratietraject wordt deelgenomen, de ouder zelf voor de kinderen kan zorgen en er in beginsel geen gebruik van kinderopvang gemaakt hoeft te worden. Er zijn ook geen gegevens aanwezig die de stelling van eiseres onderbouwen dat zij in het jaar 2012 ook arbeid heeft verricht en gebruik heeft gemaakt van de kinderopvang. Als er geen kinderopvang is afgenomen, bestaat er geen recht op kinderopvangtoeslag. Uit het voorgaande volgt dan ook dat eiseres in het jaar 2012 niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 1.6, eerste lid, van de Wko. Eiseres kon dus geen aanspraak maken op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2012. Dit betekent dat eiseres voor het jaar 2012 evident geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. Het verzoek om compensatie is dan ook terecht afgewezen.
16. De rechtbank geeft eiseres mee dat voor het onderbouwen van haar ter zitting ingenomen stelling dat zij in het jaar 2012 verplicht heeft deelgenomen aan een
re-integratietraject en daarom noodgedwongen gebruik heeft moeten maken van de kinderopvang, van belang is dat zij haar stelling met bewijsstukken onderbouwt. Eiseres kan zich daarvoor wellicht wenden tot de gemeente of het betreffende re-integratiebureau en de kinderopvanglocatie waar zij destijds gebruik van heeft gemaakt met een verzoek om informatie.
Immateriële schadevergoeding
17. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn is overschreden wanneer de behandeling van het bezwaar en het beroep gezamenlijk langer duurt dan twee jaar. De behandeltermijn vangt aan op het moment dat verweerder het bezwaarschrift ontvangt en eindigt met de uitspraak van de rechtbank. Als uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding geldt een forfaitair tarief van € 500 per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Heeft de procedure tot de uitspraak van de rechtbank langer dan twee jaar geduurd, dan dient vervolgens voor de bezwaar- en de beroepsfase afzonderlijk te worden bezien of sprake is van een langere behandelingsduur dan gerechtvaardigd, waarbij in beginsel geldt dat de bezwaarfase binnen een half jaar en de beroepsfase binnen anderhalf jaar zou moeten worden afgerond.
18. Verweerder heeft het bezwaarschrift ontvangen op 5 augustus 2021 en daarop beslist bij het bestreden besluit van 15 maart 2024. Tot de datum van deze uitspraak zijn afgerond drie jaren en zeven maanden verstreken. De overschrijding is volledig toe te rekenen aan de bezwaarfase. Het voorgaande leidt tot een overschrijding van de redelijke termijn met een jaar en zeven maanden en daarmee tot een vergoeding wegens geleden immateriële schade van € 2.000. Gelet hierop zal de rechtbank verweerder veroordelen tot betaling van een vergoeding van immateriële schade aan de zijde van eiseres van € 2.000.