ECLI:NL:RBDHA:2025:20687

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
NL25.41601
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Algerijnse eiser wegens gebrek aan nieuwe relevante elementen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn opvolgende asielaanvraag. Eiser had op 20 augustus 2025 een aanvraag ingediend, nadat eerdere aanvragen in 2019 en 2022 waren afgewezen. De rechtbank behandelt de zaak op 16 oktober 2025, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig zijn, evenals een tolk. De rechtbank concludeert dat de eerdere afwijzingen in stand blijven omdat de eiser geen nieuwe, relevante elementen heeft aangevoerd die zijn vrees voor vervolging in Algerije onderbouwen. De rechtbank stelt vast dat de verweerder het juiste toetsingskader heeft toegepast, zoals uiteengezet in het arrest L.H., en dat de vrees van eiser voor een levenslange gevangenisstraf niet voldoende is onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat het recht op een effectief rechtsmiddel niet is geschonden en dat het opleggen van een inreisverbod niet onevenredig is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.41601

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R.W.J.L. Loonen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Erdal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
1.1.
Eiser heeft op 20 augustus 2025 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 30 augustus 2025 deze aanvraag in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. J. Sopacua als waarnemer van de gemachtigde van eiser, I. Bensmail als telefonische tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
De vorige asielaanvragen
2. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1968. Hij heeft op 15 oktober 2019 een eerste asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 23 maart 2021 is de aanvraag afgewezen. Deze rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit gegrond verklaard, het besluit vernietigd maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. [1] De hoogste bestuursrechter heeft het door verweerder ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard. Op 8 februari 2022 heeft eiser een tweede asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 19 mei 2022 is deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit staat in rechte vast. [2]
De (huidige) opvolgende asielaanvraag
2.1.
Op 20 augustus 2025 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Eiser heeft verklaard dat hij een opvolgende aanvraag heeft ingediend, omdat hij bang is dat de persoon die een vervalst vonnis van de militaire rechtbank voor hem heeft geregeld dit document naar de Algerijnse autoriteiten zal sturen. Eiser vreest dat hij bij een terugkeer naar Algerije een levenslange gevangenisstraf krijgt opgelegd.
Het bestreden besluit
3. Verweerder vindt dat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de opvolgende aanvraag. Verweerder heeft daarom eisers opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard. [3]
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Allereerst stelt eiser zich op het standpunt dat artikel 30a van de Vw onjuist is toegepast, omdat eiser wel degelijk relevante, nieuwe feiten naar voren heeft gebracht. Eiser is van mening dat verweerder zijn verklaringen niet zorgvuldig heeft onderzocht en inhoudelijk heeft beoordeeld. Dit is in strijd met artikel 40 van de Procedurerichtlijn en artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn. Voorts stelt eiser dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat verweerder zijn verklaringen afdoet als ‘vermoedens’. Daarnaast voert eiser aan dat zijn recht op een effectief rechtsmiddel ernstig is aangetast door de onmiddellijke uitzetplicht en het verbod om de behandeling van het beroep in Nederland af te wachten. Dit is in strijd met artikel 47 van het EU-Handvest. Tot slot voert eiser aan dat bij het opleggen van het inreisverbod, verweerder heeft nagelaten zijn persoonlijke omstandigheden in de belangenafweging te betrekken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank beoordeelt of verweerder eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk kon verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Heeft verweerder het toetsingskader juist toegepast?
6. Uit het arrest L.H [4] volgt dat de beoordeling of sprake is van een nieuw element of bevinding plaatsvindt in twee stappen. Als eerste dient verweerder na te gaan of het element of de bevinding niet eerder bij de beoordeling van de eerdere aanvraag is betrokken (stap 1) en vervolgens dient verweerder na te gaan of het element of de bevinding de kans aanzienlijk groter maakt dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming (stap 2).
6.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder een onjuist toetsingskader heeft toegepast. Verweerder heeft namelijk eerst beoordeeld of eisers verklaringen in onderhavige opvolgende aanvraag nieuw zijn. Vervolgens heeft verweerder beoordeeld of deze verklaringen de kans aanzienlijk groter maken dat hij in aanmerking komt voor internationale bescherming. Verweerder is in het bestreden besluit tot op een bepaalde hoogte inhoudelijk ingegaan op de opvolgende aanvraag. Verweerder hoefde echter in dit stadium van ‘voorafgaand onderzoek’ de aanvraag niet inhoudelijk te beoordelen. De ontvankelijkheid van een opvolgende aanvraag is namelijk niet afhankelijk van het antwoord op de vraag of verweerder ervan overtuigd is dat de nieuwe elementen of bevindingen de aanvraag voldoende onderbouwen. [5]
Mocht verweerder vinden dat eiser geen nieuwe, relevante elementen of bevindingen naar voren heeft gebracht?
7. De rechtbank merkt op dat niet in geschil is dat eiser aan zijn opvolgende aanvraag een nieuw element ten grondslag heeft gelegd. Verweerder heeft zich echter op het standpunt kunnen stellen dat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd die de kans aanzienlijk groter maken dat hij in aanmerking komt voor internationale bescherming. Verweerder heeft bij de beoordeling kunnen betrekken dat eiser slechts vermoedt dat de persoon die voor hem het vervalste vonnis van de militaire rechtbank heeft geregeld, dit document naar de Algerijnse autoriteiten zal sturen. Eisers stelling dat verweerder ten onrechte zijn verklaringen heeft afgedaan als ‘vermoedens’, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft immers niet kunnen onderbouwen dat deze persoon het vervalste vonnis naar de Algerijnse autoriteiten zal sturen en hij als gevolg daarvan problemen zal krijgen. Nu het een onzekere toekomstige gebeurtenis betreft, heeft verweerder kunnen vinden dat dit de kans op een asielvergunning niet aanzienlijk groter maakt.
8. Verweerder heeft ook kunnen betrekken dat bij voorbaat getwijfeld kan worden aan de juistheid van eisers verklaringen, nu eiser heeft verklaard dat hij in eerdere procedures de waarheid niet heeft gesproken en een beroep heeft gedaan op een vervalst vonnis. [6] Bovendien heeft eiser tijdens het gehoor opvolgende aanvraag niet alle relevante informatie over het nieuwe element willen delen met verweerder. [7] Daar komt bij dat eiser onderhavige opvolgende aanvraag op een eerder moment had kunnen indienen, omdat hij ook heeft verklaard dat hij al sinds 2019 problemen heeft met de persoon die hem aan een vervalst vonnis heeft geholpen. [8] Eisers stelling ter zitting dat zijn problemen na 2019 erger zijn geworden, volgt de rechtbank niet nu dit niet nader is onderbouwd. Op basis van voorgaande overwegingen heeft verweerder mogen vinden dat eisers nieuwe element op voorhand niet relevant is voor de beoordeling van zijn huidige asielaanvraag.
Is eisers recht op een effectief rechtsmiddel geschonden?
9. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat zijn recht op een effectief rechtsmiddel is geschonden. In het bestreden besluit heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser de uitspraak op zijn beroep niet in Nederland mag afwachten. Uit artikel 82, tweede lid, onder b, van de Vw volgt namelijk dat als een aanvraag niet-ontvankelijk is verklaard, de werking van het besluit niet wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist. Deze rechtbank heeft vervolgens een voorlopige voorziening getroffen. [9]
Is het opleggen van een inreisverbod onevenredig?
10. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat het opleggen van een inreisverbod onevenredig is. Eiser heeft op 21 juni 2022 reeds een terugkeerbesluit gekregen. Het terugkeerbesluit is nog steeds geldig. Verweerder was vervolgens gehouden om een inreisverbod uit te vaardigen. [10] Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser geen concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht waaruit blijkt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die maken dat niet langer kan worden uitgegaan van het terugkeerbesluit van 21 juni 2022.

Conclusie en gevolgen

11. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de aanvraag van eiser terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard. Het beroep is ongegrond.
12. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.H. van der Velden, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 4 mei 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:4693.
2.Proces-verbaal van mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 juni 2022, NL22.9676 (niet gepubliceerd) en
3.Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2020, ECLI:EU:C:2021:478.
5.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2020, ECLI:EU:C:2021:478, punt 62.
6.Gehoor opvolgende aanvraag van 27 augustus 2025, p. 5.
7.Gehoor opvolgende aanvraag van 27 augustus 2025, p. 4 en 5.
8.Gehoor opvolgende aanvraag van 27 augustus 2025, p. 6.
9.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 oktober 2025, NL25.48805 (niet gepubliceerd).
10.Artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.