ECLI:NL:RBDHA:2025:20531

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
09-394719-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel, rijden onder invloed en verlaten plaats ongeval

Op 5 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 september 2024 betrokken was bij een verkeersongeval in Nieuwveen. De verdachte, geboren in 1984, veroorzaakte een aanrijding met een fietser, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, mede door het gebruik van alcohol. De verdachte had ongeveer tien glazen bier gedronken en reed met een alcoholpromillage van 495 microgram per liter uitgeademde lucht, wat ruim boven de toegestane limiet ligt. Na het ongeval verliet hij de plaats van het ongeval, terwijl hij wist dat het slachtoffer in hulpeloze toestand was achtergelaten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast werd een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van 18 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de gevolgen voor het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak benadrukt de noodzaak van verkeersveiligheid en de gevolgen van rijden onder invloed.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/394719-24
Datum uitspraak: 5 november 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 22 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. I.G.M. Oostrom, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. S. Konya, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 14 september 2024 te Nieuwveen, gemeente Nieuwkoop, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, [straatnaam] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
verdachte
- heeft zijn aandacht niet voortdurend en/of voldoende op die weg en/of die zich aldaar bevindende verkeersdeelnemers gehad en/of gehouden, en/of
- heeft een fietser (te weten [slachtoffer] ), die zich aldaar, voor hem, verdachte in dezelfde rijrichting, op de fietssuggestiestrook van dezelfde weg bevond, niet tijdig opgemerkt, en/of over het hoofd gezien, en/of bij het passeren van die fietser onvoldoende afstand tot die fietser gehouden, en/of
- heeft zijn, verdachtes, voertuig niet tijdig tot stilstand gebracht binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en/of waarover deze vrij was, ten gevolge waarvan een aanrijding is ontstaan met de aldaar rijdende fietser, te weten [slachtoffer] , waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten
- drie gebroken kiezen waarbij bij een van de breuken ook de tandzenuw betrokken was, en/of,
- meerdere breuken aan het aangezicht, onder andere van de oogkasranden en oogkasbodem
en/of
- weke delen letsel met tijdelijke verhoogde druk op de oogspieren en oogbol links, met als gevolg abnormale uitpuiling van het oog met een dwangstand, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2
dat hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Nieuwveen, gemeente Nieuwkoop op/aan [straatnaam] , op of omstreeks 14 september 2024 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
3
hij op of omstreeks 14 september 2024 te Waddinxveen, althans in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 495 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder 2 en 3 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) moet worden vastgesteld dat de verdachte zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, ten gevolge waarvan, voor zover hier aan de orde, iemand zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Het juridische begrip ‘schuld’ in het kader van de WVW houdt in dat voor strafbaarheid minstens sprake dient te zijn van ‘aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend’ handelen.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Uit de ernst van de gevolgen van de verkeersgedraging, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan niet worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (vgl. HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822).
Verweer van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte door zijn schuld een verkeersongeval heeft veroorzaakt. Het enkele feit dat de verdachte alcohol had gebruikt is daarvoor onvoldoende. Uit het dossier volgen geen andere omstandigheden die maken dat het rijgedrag van de verdachte verwijtbaar was. Dit maakt dat niet kan worden bewezen dat sprake is van een grove mate van schuld.
Beoordeling door de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Op 14 september 2024 heeft omstreeks 02.00 uur een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij de door de verdachte bestuurde personenauto en een fietser, te weten [slachtoffer] , waren betrokken. Uit het forensisch onderzoek naar de toedracht van het ongeval is gebleken dat de fietser en de verdachte in dezelfde rijrichting over [straatnaam] reden. Op het moment van het ongeval reed de fietser op de voor hem bestemde fietssuggestiestrook. De verdachte reed deels op de fietssuggestiestrook en de voorzijde van zijn auto botste tegen de achterzijde van de fiets.
Het slachtoffer heeft door het ongeval fors letsel opgelopen, waaronder uitgebreide breuken in het aangezicht. Het slachtoffer heeft van 14 september tot 9 oktober 2024 in het ziekenhuis gelegen. Sindsdien is het slachtoffer aan het revalideren en het is nog onzeker of het slachtoffer volledig zal herstellen. De rechtbank is, net als de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat dit letsel kwalificeert als zwaar lichamelijk letsel.
Uit het forensisch onderzoek zijn geen externe omstandigheden naar voren gekomen die van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ongeval. Er was geen regen of mist, de weg was droog, het verkeersongeval vond plaats op een recht stuk weg waar het zicht niet belemmerd werd en er was werkende straatverlichting aanwezig. Er zijn ook geen voorafgaande gebreken aan de auto van de verdachte geconstateerd.
De verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer tien glazen bier heeft gedronken voordat hij in de auto stapte. Omstreeks 02.00 uur heeft de verdachte het slachtoffer aangereden. Bij de verdachte is om 04.14 uur een ademanalyse (blaastest) afgenomen. Het resultaat van die blaastest was 495 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, ruim boven het toegestane alcoholgehalte (220 μg/l). Omdat de blaastest is afgenomen ruim twee uur na het ongeval, er geen aanwijzingen zijn dat de verdachte na het ongeval al rijdend nog heeft gedronken, en de verdachte heeft verklaard voorafgaand aan het rijden ongeveer tien glazen bier te hebben gedronken, acht de rechtbank het aannemelijk dat de verdachte ten tijde van het ongeval nog meer onder invloed van alcohol was dan uit de blaastest blijkt.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het aan de schuld van de verdachte te wijten is dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Mede gelet op de overzichtelijke situatie ter plaatse had de verdachte de fietser kunnen en moeten zien. Het kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat de verdachte onvoorzichtig is geweest en niet goed heeft opgelet toen hij die bewuste nacht over [straatnaam] reed. Het forse alcoholgebruik van de verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank bijgedragen aan zijn onvoorzichtigheid en onoplettendheid. De rechtbank is van oordeel dat dit gedrag is aan te merken als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.
Het onder 1 tenlastegelegde kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
De rechtbank ziet eveneens voldoende wettig en overtuigend bewijs voor de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 14 september 2024 te Nieuwveen, gemeente Nieuwkoop, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, [straatnaam] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, als volgt te handelen:
verdachte
- heeft zijn aandacht niet voortdurend en/of voldoende op die weg en die zich aldaar bevindende verkeersdeelnemer gehad en/of gehouden, en
- heeft een fietser (te weten [slachtoffer] ), die zich aldaar, voor hem, verdachte in dezelfde rijrichting, op de fietssuggestiestrook van dezelfde weg bevond, niet tijdig opgemerkt, en/of over het hoofd gezien, en
- heeft zijn, verdachtes, voertuig niet tijdig tot stilstand gebracht binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en/of waarover deze vrij was, ten gevolge waarvan een aanrijding is ontstaan met de aldaar rijdende fietser, te weten [slachtoffer] , waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten
- drie gebroken kiezen waarbij bij een van de breuken ook de tandzenuw betrokken was, en
- meerdere breuken aan het aangezicht, onder andere van de oogkasranden en oogkasbodem
en
- weke delen letsel met tijdelijke verhoogde druk op de oogspieren en oogbol links, met als gevolg abnormale uitpuiling van het oog met een dwangstand werd toegebracht terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede, lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2
dat hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Nieuwveen, gemeente Nieuwkoop op/aan [straatnaam] , op 14 september 2024 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
3
hij op 14 september 2024 in Nederland als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 495 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (hierna: OBM) voor de duur van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar in plaats daarvan een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf of een onvoorwaardelijke taakstraf. Voorts is verzocht geen onvoorwaardelijke OBM aan de verdachte op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft als bestuurder van een auto een verkeersongeval veroorzaakt. In de nacht van 13 op 14 september 2024 was de verdachte onderweg naar huis na een evenement waar hij zo’n tien glazen bier had gedronken. Hij is, fors onder invloed van alcohol, in zijn auto gestapt en reed over [straatnaam] . Op diezelfde weg fietste het slachtoffer, ook onderweg naar huis na hetzelfde feest. De verdachte heeft het slachtoffer niet of niet tijdig opgemerkt en is achterop hem gebotst. Gezien de foto’s van de schade aan de auto, de fiets van het slachtoffer en de plek waar het slachtoffer is gevonden, moet de klap enorm geweest zijn. Na de aanrijding heeft de verdachte de plaats van het ongeval verlaten. Hij heeft zich geen enkel moment om het zwaargewonde slachtoffer bekommerd, die later door passerende fietsers is gevonden. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Het slachtoffer is buiten bewustzijn naar het ziekenhuis overgebracht en is in eerste instantie op de Intensive Care opgenomen. De volgende dag is hij overgeplaatst naar de afdeling Traumachirurgie, waar hij meerdere weken heeft gelegen. Uit de slachtofferverklaring blijkt welke gevolgen het handelen van de verdachte voor het slachtoffer heeft gehad en nog steeds heeft. Het slachtoffer, een man van 23 jaar, was voor het ongeval in de bloei van zijn leven. Hij had een druk sociaal leven, had net een opleiding afgerond en was op zoek naar een baan. Hij heeft de ziekenhuisopname die volgde op het ongeval ervaren als een periode van vernedering en verveling. Hij heeft opnieuw moeten leren lopen en voelde zich aangetast in zijn eigenwaarde. In juni 2025 is het slachtoffer begonnen met een baan als jurist maar heeft daar na een aantal maanden, vanwege zijn aanhoudende klachten, mee moeten stoppen. Het is voor hem nog onduidelijk of hij in de toekomst klaar is voor een soortgelijke functie. Ook op de familie en vrienden van het slachtoffer moet het ongeval een ontzettende impact hebben gehad.
Dat het bij één ongeval is gebleven, hoe ernstig ook, mag bovendien een wonder heten. De verdachte heeft na het ongeval namelijk nog meerdere uren met een zwaar beschadigde voorruit en nog steeds flink onder invloed van alcohol rondgereden, ook over snelwegen. Hij heeft daarbij niet alleen overige weggebruikers, maar ook zichzelf in gevaar gebracht.
De verdachte heeft ter terechtzitting zijn spijt betuigd. Dit weegt de rechtbank in strafmatigende zin mee. De rechtbank heeft ook gezien dat de wetenschap dat hij iemand ernstig letsel heeft toegebracht doordat hij met alcohol op achter het stuur is gaan zitten hem niet onberoerd laat.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 8 oktober 2025. Hieruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (hierna: LOVS). In de bewezenverklaring van feit 1 gaat de rechtbank uit van een lagere juridische gradatie van schuld dan de officier van justitie in zijn vordering (aanmerkelijk onvoorzichtig in plaats van zeer onvoorzichtig). In combinatie met het bewezenverklaarde alcoholpromillage van 495 μg/l is het daarbij passende uitgangspunt in de LOVS een taakstraf voor de duur van 160 uur en een onvoorwaardelijke OBM van 18 maanden. De rechtbank houdt er echter rekening mee dat het alcoholpromillage van de verdachte ten tijde van het veroorzaken van het ongeval hoger moet zijn geweest dan tijdens de 2,5 uur later uitgevoerde ademanalyse. Wanneer uitgegaan zou worden van een alcoholpromillage hoger dan 570 μg/l, zou als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en een onvoorwaardelijke OBM van 2 jaar in zicht komen. Verder weegt in strafverzwarende zin mee dat de verdachte is gevlucht en het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten, en dat het ongeval ernstige gevolgen voor het slachtoffer heeft gehad.
Oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou in deze zaak dus zonder meer mogelijk zijn. De rechtbank ziet, in de persoon van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, echter aanleiding hiervan af te wijken. De verdachte is een bekennende verdachte, die spijt heeft betuigd van zijn volstrekt verkeerde keuze om na een avond drinken in een auto te stappen en na het veroorzaken van een ongeval in paniek door te rijden. De verdachte zal bovendien moeten leven met de wetenschap dat zijn handelen het leven van een ander heeft verwoest. De op te leggen rijontzegging betekent mogelijk dat de verdachte zijn baan verliest. De rechtbank is echter van oordeel dat als vergelding en signaal aan de maatschappij de maximale taakstraf, in combinatie met een forse rijontzetting en een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
De rechtbank komt alles afwegende tot oplegging van een taakstraf voor de duur van
240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest en een deels voorwaardelijke OBM. Daarbij zal de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden opleggen, enerzijds om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten, waarbij vooral te denken valt aan verkeersfeiten, schuldig te maken.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen (bijkomende) straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 56 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 7, 8, 175, 176, 179 van de Wegenverkeerswet 1994;
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van deze uitspraak gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 en feit 3:
de voortgezette handeling van
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van die Wet;
en
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994 (495 μg/l);
ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994,
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (DRIE) MAANDEN;
bepaalt dat die straf
niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
240 (TWEEHONDERDVEERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120 (HONDERDTWINTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
veroordeelt verdachte ter zake van feiten 1, 2 en 3 voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
18
(ACHTTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze bijkomende straf, groot
6 (ZES) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Balfoort, voorzitter,
mr. E. Rabbie, rechter,
mr. J.M. Meester, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.A. Haas, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 november 2025.