Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[verzoekster], verzoekster
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
€ 453,50 (vierhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent).
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoekster en de Minister van Asiel en Migratie. De verzoekster had eerder bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar EU-verblijfsrecht, wat resulteerde in een eerdere uitspraak van de rechtbank op 15 januari 2025, waarin de minister werd opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Op 30 juni 2025 heeft de verzoekster beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar bezwaar. De minister verklaarde het bezwaar op 25 juli 2025 opnieuw ongegrond. Hierop heeft de verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de minister niet binnen de geldende termijn op het bezwaar heeft beslist, en dat de verzoekster daarom als tegemoetgekomen kan worden beschouwd. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen en de minister veroordeeld tot betaling van € 453,50 aan proceskosten, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Daarnaast heeft de rechtbank de minister erop gewezen dat deze verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 194 te vergoeden.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.