ECLI:NL:RBDHA:2025:20488

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
NL25.28910
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over niet tijdig beslissen en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoekster en de Minister van Asiel en Migratie. De verzoekster had eerder bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar EU-verblijfsrecht, wat resulteerde in een eerdere uitspraak van de rechtbank op 15 januari 2025, waarin de minister werd opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Op 30 juni 2025 heeft de verzoekster beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar bezwaar. De minister verklaarde het bezwaar op 25 juli 2025 opnieuw ongegrond. Hierop heeft de verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de minister niet binnen de geldende termijn op het bezwaar heeft beslist, en dat de verzoekster daarom als tegemoetgekomen kan worden beschouwd. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen en de minister veroordeeld tot betaling van € 453,50 aan proceskosten, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Daarnaast heeft de rechtbank de minister erop gewezen dat deze verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 194 te vergoeden.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.28910

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en
de Minister van Asiel en Migratie [1] , verweerder.

Procesverloop

In de uitspraak van 15 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:560, heeft deze rechtbank en zittingsplaats verweerder opgedragen om opnieuw op het bezwaar van verzoekster te beslissen.
Verzoekster heeft op 30 juni 2025 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar bezwaar tegen het beëindigen van haar EU-verblijfsrecht met een ongewenstverklaring.
In het besluit van 25 juli 2025 heeft verweerder het bezwaar van eiseres opnieuw ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft het beroep ingetrokken en daarbij verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [2] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Bpb. [3] Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. Nu verweerder niet binnen de hiervoor geldende termijn op het bezwaar van verzoekster heeft besloten, en dit hangende een beroep tegen het niet tijdig beslissen alsnog heeft gedaan, is verweerder aan het beroep van verzoekster tegemoetgekomen.
3. Het verzoek wordt daarom als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 met een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.
4. De rechtbank wijst er verder nog op dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 194 te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank:
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 453,50 (vierhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan op 4 november 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Besluit proceskosten bestuursrecht.