ECLI:NL:RBDHA:2025:20483

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
NL24.31522 en NL24.31524
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van Azerbeidzjaanse nationaliteit met betrekking tot politieke overtuiging en geloofwaardigheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun asielaanvragen. Eisers hebben op 22 juli 2020 aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met de bestreden besluiten van 2 augustus 2024 deze aanvragen afgewezen als kennelijk ongegrond. Eisers zijn het hier niet mee eens en voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvragen. De minister heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften. Op 9 november 2023 heeft de minister van Buitenlandse Zaken een individueel ambtsbericht uitgebracht. Eiser is een gelakte versie van het onderzoeksrapport ter beschikking gesteld. Bij bericht van 27 augustus 2024 heeft de rechtbank verzocht om het ongelakte onderzoeksrapport, behorende bij het individueel ambtsbericht van 9 november 2023. De rechtbank heeft de beroepen, tezamen met zaaknummers NL24.31523 en NL24.31525 op 13 oktober 2025 op zitting behandeld. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de beroepen gegrond zijn en de bestreden besluiten moeten worden vernietigd, maar zal de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten, zijnde de afwijzing van de asielaanvragen, in stand laten. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd of en aan welke van de overige voorwaarden is voldaan en welke invloed dat heeft gehad op de algehele geloofwaardigheid. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten, maar laat de rechtsgevolgen in stand. De minister heeft de afwijzing van de asielaanvragen deugdelijk gemotiveerd, en de rechtbank concludeert dat de verklaringen van eiser niet in strijd zijn met beschikbare informatie. De rechtbank oordeelt dat de minister niet ten onrechte heeft overwogen dat de door eiser overgelegde documenten geen kopieën zijn van echte documenten en dat het niet waarschijnlijk is dat hij wordt gezocht door de autoriteiten in Azerbeidzjan. De rechtbank vernietigt de besluiten van 2 augustus 2024, maar laat de rechtsgevolgen in stand.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [nummer] ,

[naam] eiseres,

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [nummer] ,
Mede namens de minderjarige kinderen:

[naam] ,

V-nummer: [nummer] ,
geboren op [geboortedatum] ,

[naam] ,

V-nummer: [nummer] ,
Geboren op [geboortedatum] ,

[naam] ,

V-nummer: [nummer] ,
geboren op [geboortedatum] ,
Allen van Azerbeidjzaanse nationaliteit,
(gemachtigde: mr. G.J. van Kammen),
en

de minister voor Asiel en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. D.L. Boer).

Samenvatting

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun asielaanvragen. Eisers hebben op 22 juli 2020 aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met de bestreden besluiten van 2 augustus 2024 deze aanvragen afgewezen als kennelijk ongegrond. Eisers zijn het hier niet mee eens en voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvragen.
1.1.
De minister heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.2.
Op 9 november 2023 heeft de minister van Buitenlandse Zaken een individueel ambtsbericht uitgebracht. Eiser is een gelakte versie van het onderzoeksrapport ter beschikking gesteld. Bij bericht van 27 augustus 2024 heeft de rechtbank verzocht om het ongelakte onderzoeksrapport, behorende bij het individueel ambtsbericht van 9 november 2023. De minister van Buitenlandse Zaken heeft bij brief van 24 september 2024 het ongelakte onderzoeksrapport -met een beroep op artikel 8:29 Awb [1] - aan de rechtbank doen toekomen. De gemachtigde van eiser heeft op 24 oktober 2024 verzocht om de motivering te openbaren. Bij beslissing van 25 oktober 2024 heeft deze rechtbank geoordeeld dat beperking van de kennisneming tot de rechtbank van het ongelakte individuele ambtsbericht van 9 november 2023, gerechtvaardigd is. Eiser heeft erin toegestemd dat de rechtbank mede op grondslag van deze stukken uitspraak doet.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen, tezamen met zaaknummers NL24.31523 en NL24.31525 op 13 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eisers en hun gemachtigde waren, zonder kennisgeving, niet aanwezig.
1.4.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de beroepen gegrond zijn en de bestreden besluiten moeten worden vernietigd, maar zal de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten, zijnde de afwijzing van de asielaanvragen, in stand laten. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
2. Het asielrelaas van eiseres hangt samen met het relaas van eiser en heeft om die reden geen zelfstandig te beoordelen elementen. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft verklaard Azerbeidzjan te verlaten omdat hij onwettig is ontslagen bij KATV1. Daarnaast heeft hij aan vijf demonstraties deelgenomen. Bij een demonstratie is eiser aangehouden en mishandeld. Eiser is naar de rechtbank gebracht en daar is geconcludeerd dat eiser dertig dagen gedisciplineerd moet worden. Eiser is vrijgelaten en later was er een inval in zijn huis. Eiser werd weer meegenomen en is weer mishandeld.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
- identiteit, nationaliteit en herkomst:
- lidmaatschap van de ADP;
- politieke overtuiging;
- problemen wegens uw politieke overtuiging;
- vrijstelling van de militaire dienst.
3.1.
De minister vindt de identiteit, nationaliteit, herkomst, het lidmaatschap van de ADP, de politieke overtuiging en de vrijstelling van de militaire dienst geloofwaardig, maar de problemen wegens de politieke overtuiging ongeloofwaardig. De minister heeft door middel van een IAB [2] onderzoek gedaan naar de door eiser overgelegde kopie van een uitspraak van de rechtbank van 12 september 2016 en een kopie van een aanhoudingsbevel van 1 februari 2017. Deze documenten zijn ter onderzoek aangeboden aan Bureau Documenten. Uit het onderzoek blijkt dat niet kan worden vastgesteld of de documenten inhoudelijk juist zijn, omdat er voldoende referentiemateriaal ontbreekt. Daarom is via het IAB van de minister van Buitenlandse Zaken nader onderzoek gedaan naar de documenten. Daaruit blijkt dat het vonnis en het aanhoudingsbevel geen kopieën zijn van echte documenten. Het IAB acht het verder onwaarschijnlijk dat eiser wordt gezocht door de Azerbeidzjaanse autoriteiten. Daarom komen de verklaringen van eiser ook niet overeen met het IAB. De verklaringen over de demonstraties rijmen niet met elkaar. Verder is het tijdsverloop van het uitvaardigen van het aanhoudingsbevel bevreemdingwekkend. De minister vindt het ook vreemd dat eiser weinig concreet is over de inval op 18 oktober 2016. Omdat eiser in Duitsland ook nog een ander asielmotief heeft opgegeven en eiser legaal zijn land is uitgereisd, is de minister van mening dat de problemen wegens de politieke overtuiging ongeloofwaardig zijn. Voor wat betreft de geloofwaardig geachte elementen heeft de minister aangegeven dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico op ernstige schade. Dat eiser uit Azerbeidzjan komt is op zichzelf niet genoeg om vluchteling te zijn. Daarnaast valt de vrees omtrent de militaire dienst niet te herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft verklaard dat hij bij terugkeer naar Azerbeidzjan vreest vanwege zijn politieke overtuiging en lidmaatschap van de ADP, maar hij heeft deze vrees niet aannemelijk gemaakt. Omdat eiser verklaringen heeft afgelegd die zijn beoordeeld als duidelijk onwaarschijnlijk en tegenstrijdig met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst, zijn de asielaanvragen afgewezen als kennelijk ongegrond [3] .
3.2.
In het bestreden besluit merkt de minister eerst op dat sinds 1 juli 2024 er een nieuwe werkinstructie geldt voor wat betreft de geloofwaardigheidsbeoordeling (WI 2024/6). Onder de nieuwe werkinstructie zou de geloofwaardigheidsbeoordeling van de asielmotieven wat anders zijn, maar de conclusie zou nog steeds hetzelfde zijn geweest. Daartoe is overwogen dat de geloofwaardigheidsbeoordeling uit het voornemen tot de conclusie leidt dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde zoals deze is neergelegd in artikel 31, zesde lid, onder c, Vw [4] . Verder is gewezen op de wegingen in het voornemen dat eiser in Duitsland een ander asielmotief heeft opgegeven. Dit is betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van het relaas van eiser, daar waar onder de nieuwe werkinstructie deze wegingen hem tegengeworpen zouden worden onder artikel 31, zesde lid, onder e, Vw. Nu eiser in Nederland een volledig ander asielrelaas dan in Duitsland heeft, kan hij niet langer als geloofwaardig beschouwd worden. Ten aanzien van de demonstratie data (30 mei 2015/2016) is overwogen dat de zienswijze op dit punt wordt gevolgd, namelijk dat sprake is van een verspreking. Dat wordt eiser dan ook niet langer tegengeworpen
Verder gaat de minister in op dat wat eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht.
Volgens de minister is de aanvraag kennelijk ongegrond. Dat is gebaseerd op artikel 31, eerste lid, Vw en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, Vw.

Beoordeling door de rechtbank

4. Ten aanzien van eisers beroepsgrond over de nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling en de WI 2024/6 oordeelt de rechtbank het volgende. De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft op 8 augustus 2025 [5] uitspraak gedaan over de nieuwe werkwijze van de minister voor de geloofwaardigheidsbeoordeling. Uit deze uitspraak volgt, kort samengevat, dat de minister niet steeds zonder meer tot de conclusie kan komen dat een asielmotief niet geloofwaardig is als aan één of meerdere van de cumulatieve voorwaarden niet wordt voldaan. De minister dient duidelijk te maken of en aan welke van de cumulatieve voorwaarden is voldaan en moet ook duidelijk maken of er niet aan is voldaan. De rechtbank heeft verder ook overwogen dat het voordeel van de twijfel aan het einde van de beoordeling van het asielrelaas dient te worden onderzocht. De minister dient aan het einde van de beoordeling van het asielrelaas derhalve nog een integrale beoordeling te maken, waarin beoordeeld kan worden of alles overziende de vreemdeling het voordeel van de twijfel moet worden gegund en geconcludeerd kan worden dat het asielrelaas als geheel geloofwaardig is.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat de minister in het bestreden besluit heeft aangegeven dat de beoordeling plaatsvindt volgens WI 2024/6. De voorwaarden c en e van artikel 31, zesde lid, Vw zijn eiser tegengeworpen. Maar uit het besluit blijkt niet, zoals is geoordeeld in de uitspraak van 8 augustus 2025 of en aan welke van de overige voorwaarden (a, b, d) is voldaan en welke invloed dat heeft gehad op de algehele geloofwaardigheid. Uit de motivering blijkt ook niet dat de minister na afloop van de beoordeling van de vijf cumulatieve voorwaarden uit artikel 31, zesde lid, van de Vw ‘onder de streep’ nog eens naar het geheel heeft gekeken en heeft beoordeeld of alle feiten en omstandigheden bij elkaar genomen toch niet maken dat het voordeel van de twijfel moet worden gegund en het asielrelaas van eiser geloofwaardig zou moeten worden geacht. Omdat deze afweging ontbreekt, is onduidelijk hoe de minister tot zijn eindconclusie over de geloofwaardigheid is gekomen en zijn de besluiten daarom onvoldoende gemotiveerd en in strijd met artikel 3:46 Awb [6] . De beroepen zijn in zoverre gegrond en de besluiten komen voor vernietiging in aanmerking.
4.2.
De rechtbank ziet echter aanleiding om, op grond van artikel 8:72, derde lid, Awb, de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand te laten. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

De problemen wegens de politieke overtuiging

4.3.
De rechtbank is van oordeel, anders dan eiser op dit punt heeft gesteld, dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Uit het onderzoek in het IAB is gebleken dat het vonnis van 12 september 2016 en het arrestatiebevel van 1 februari 2017 geen kopieën van echte documenten zijn en dat het niet waarschijnlijk is dat eiser wordt gezocht door de autoriteiten van Azerbeidzjan. Uit het IAB is ook gebleken dat eiser nooit bij de rechtbank is verschenen en dat er geen vonnis is uitgebracht.
4.4.
Na met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis te hebben genomen van de onderliggende stukken die ten grondslag liggen aan het IAB, komt de rechtbank tot het oordeel dat het onderzoek in het IAB zorgvuldig is geweest en de conclusies van het IAB worden onderbouwd door de onderliggende stukken. De minister heeft het IAB aan de bestreden besluiten ten grondslag mogen leggen, omdat dit – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is.
4.5.
Gelet op de bevindingen van het IAB heeft de minister niet ten onrechte overwogen dat de door eiser overgelegde documenten, onder 4.3., geen kopieën zijn van echte documenten en dat het niet waarschijnlijk is dat hij wordt gezocht door de autoriteiten in het land van herkomst. Reeds hierom mocht de minister de door eiser gestelde problemen wegens zijn politieke overtuiging ongeloofwaardig vinden, omdat eisers verklaringen niet te rijmen zijn met de bevindingen van het IAB. Dit is, naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd. De minister heeft eiser dan ook mogen tegenwerpen dat hij niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, onder c, Vw.
4.6.
De minister heeft ook deugdelijk gemotiveerd, anders dan eiser stelt, dat eiser in grote lijnen als ongeloofwaardig kan worden beschouwd door te wijzen op het in Duitsland opgeven van een ander asielmotief. De minister heeft eiser dan ook mogen tegenwerpen dat hij niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, onder e, Vw.

Politieke overtuiging

5. De aanvullende motivering in het verweerschrift van 20 augustus 2024 over de politieke overtuiging is ook deugdelijk gemotiveerd. Uit het arrest van het Hof van Justitie van 13 september 2023 (arrest S en A) volgt dat de term politieke overtuiging ruim moet worden opgevat. De sterkte van de politieke overtuiging die de vreemdeling stelt te hebben en verrichte activiteiten om die overtuiging te uiten zijn relevante elementen voor de beoordeling van de gegronde vrees voor vervolging wegens de politieke overtuiging. [7] Evenals het feit dat die overtuiging de negatieve belangstelling van potentiële actoren van vervolging in het land van herkomst van eiser heeft gewekt of kan wekken. [8] In aanvulling daarop betrekt de Afdeling bij het oordeel van de zwaarwegendheid ook of en, zo ja, hoe de vreemdeling in zijn land van herkomst uiting wenst te gaan geven aan zijn politieke overtuiging en wat de gevolgen daarvan zijn [9] .
5.1.
De minister heeft, anders dan eiser stelt, zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser bij terugkeer geen gegronde vrees heeft om te worden vervolgd voor zijn politieke overtuiging dan wel voor een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Daartoe heeft de minister van belang mogen vinden dat eiser slechts op beperkte wijze politiek actief was. Er was enkel een partijlidmaatschap van de ADP zonder zwaarwegende politieke activiteiten, zonder een functie of directe betrokkenheid. Daarnaast is erop gewezen dat eiser sinds zijn vertrek nauwelijks politieke activiteiten heeft verricht. Eisers stelling dat hij bij terugkeer zijn stem weer zal laten horen, heeft de minister dan ook terecht niet geloofwaardig geacht.
5.2.
Eisers betoog dat onvoldoende aandacht is besteed aan zijn medische gesteldheid en dat geen goede afweging zou zijn gemaakt of de gehoren door konden gaan, kan ook niet slagen. In het verweer van 28 augustus 2024 is afdoende deugdelijk gemotiveerd dat de gehoren zorgvuldig zijn verlopen waarbij veel aandacht is besteed aan eisers medische klachten en het welbevinden van eiser. Na afloop van de gehoren heeft eiser bovendien verklaard dat hij zeer tevreden was over het verloop van de gehoren. De minister heeft dan ook terecht geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat de medische situatie van eiser het horen van eiser heeft beïnvloed.
5.3.
De beroepsgronden slagen niet. De afwijzing van de asielaanvragen als kennelijk ongegrond kan, gelet op al het voorgaande, in stand blijven.
6. Gelet op het voorgaande heeft de minister de afwijzing van de asielaanvragen , met inachtneming van de aanvullingen in de verweerschriften, deugdelijk gemotiveerd. De rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten kunnen daarom in stand worden gelaten.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn gegrond, omdat de bestreden besluiten in strijd zijn met artikel 3:46 Awb. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen op grond van artikel 8:72, derde lid, Awb in stand te laten. De minister heeft zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder c en e, Vw.
7.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn, krijgen eisers een vergoeding van hun proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De rechtbank beschouwt deze zaken vanwege de inhoud als samenhangende zaken. Eisers zijn immers echtgenoten, hebben gelijktijdig asielaanvragen ingediend, het asielmotief van eiseres is afhankelijk van eiser. Daarom blijft de hoogte van de vergoeding beperkt tot het bedrag dat in één zaak zou worden toegekend [10] (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 1).

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart de beroepen gegrond;
-vernietigt de besluiten van 2 augustus 2024;
-bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven;
-veroordeelt de minister tot betaling € 907,- van aan proceskosten van eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt.. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Individueel ambtsbericht.
3.Artikel 31, eerste lid Vw en artikel 30b, eerste lid, onder e, Vw.
4.De verklaringen van de vreemdeling zijn samenhangend en aannemelijk bevonden en zijn niet in strijd met beschikbare algemene en specifieke informatie die relevant is voor zijn aanvraag.
5.Uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 8 augustus 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:14846 en ECLI:NL:RBDHA:2025:14853.
6.Algemene wet bestuursrecht.
7.Hof van Justitie EU, 21 september 2023, ECLI:EU:C:2023:688, r.o. 37.
8.Hof van Justitie EU, 21 september 2023, ECLI:EU:C:2023:688, r.o. 46-49.
9.ABRvS 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:63, r.o. 5 en 11.
10.Artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.