ECLI:NL:RBDHA:2025:20460

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
C/09/691237 / KG ZA 25-887
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige publicatie en rectificatie in kort geding tussen oud-wethouders en vastgoedondernemer

In deze zaak, die op 5 november 2025 door de Rechtbank Den Haag werd behandeld, vorderden eisers, oud-wethouders [eiser 1] en [eiser 2], een rectificatie van uitlatingen die door gedaagden, waaronder vastgoedondernemer [gedaagde 1], in afscheidsbrieven waren gedaan. De eisers stelden dat de gedaagden hen onrechtmatig hadden beschuldigd van ernstige misstanden en criminele gedragingen, wat hun eer en goede naam had geschaad. De rechtbank oordeelde dat de uitlatingen van gedaagden, hoewel gepresenteerd als waardeoordelen, onvoldoende feitelijke onderbouwing hadden en derhalve onrechtmatig waren. De voorzieningenrechter benadrukte dat de vrijheid van meningsuiting niet onbeperkt is en dat de bescherming van de eer en goede naam van de eisers in dit geval zwaarder woog. Gedaagden werden veroordeeld om de uitlatingen te rectificeren en de brieven te verwijderen van alle media. Tevens werden gedaagden in de proceskosten veroordeeld. De zaak illustreert de delicate balans tussen vrijheid van meningsuiting en de bescherming van de persoonlijke reputatie.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/691237 / KG ZA 25-887
Vonnis in kort geding van 5 november 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] te [woonplaats] ,

2. [eiser 2]te [woonplaats] ,
eisers,
advocaten mrs. Chr. A. Alberdingk Thijm, L. Oostinga en B.J. van Eijk te Amsterdam,
tegen:

1.[gedaagde 1] te [woonplaats] ,

2. [gedaagde 2] B.V.te [vestigingsplaats] ,
3. [gedaagde 3] B.V.te [vestigingsplaats] ,
gedaagden,
advocaten mrs. P.L. Tjiam en M.A. Theodoridis te Amsterdam.
Eisers worden hierna afzonderlijk ‘ [eiser 1] ’ en ‘ [eiser 2] ’ genoemd. Gedaagden worden afzonderlijk aangeduid als ‘ [gedaagde 1] ’, ‘ [gedaagde 2] ’ en ‘ [gedaagde 3] ’ en gezamenlijk als ‘gedaagden’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 oktober 2025, met producties 1 tot en met 26;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 37;
- de akte van gedaagden houdende overlegging producties 38 en 39;
- de akte van [eiser 1] en [eiser 2] houdende overlegging producties 27 tot en met 32;
- de op 15 oktober 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op uiterlijk 5 november 2025.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser 1] was van 2014 tot 2019 wethouder ruimte en communicatie van de gemeente Noordwijk voor de lokale partij PUUR Noordwijk (hierna: ‘PUUR’). Sinds 2019 drijft [eiser 1] een onderneming in de communicatiesector.
2.2.
[eiser 2] was van 2002 tot 2019 wethouder financiën, belastingen en grondzaken van de gemeente Noordwijk, eveneens voor PUUR. Op dit moment is [eiser 2] wethouder van de gemeente Kaag en Braassem.
2.3.
[gedaagde 1] is actief als vastgoed- en horecaondernemer in Noordwijk. [gedaagde 1] is commissaris van [gedaagde 2] en bestuurder van [gedaagde 3] . Daarnaast was [gedaagde 1] in 2021 medeoprichter van de lokale partij ‘Partij voor de Inwoners’ (hierna: ‘PvdI’). In die partij bekleedde [gedaagde 1] tot 1 september 2025 de functie van bestuursvoorzitter. [gedaagde 1] is eveneens woordvoerder van de actiegroep ‘Comité Noordwijk Transparant’ (hierna: ‘Noordwijk-Transparant’). Deze actiegroep heeft onder meer in het kader van in 2018 gehouden gemeenteraadsverkiezingen een pamflet verspreid met de titel ‘Kies Transparant Krant’, waarin kritiek werd geuit op het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk en meer in het bijzonder op [eiser 1] en PUUR.
2.4.
De toenmalige burgemeester van de gemeente Noordwijk, de heer [naam 1] (hierna: ‘ [naam 1] ’), heeft na afloop van de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 een risicoanalyse laten uitvoeren door de heer [naam 2] (hierna: ‘ [naam 2] ’), die van 1980 tot 2018 als ambtenaar bij de gemeente Noordwijk werkzaam is geweest in onder meer de functie van financieel controller en bestuursadviseur. [naam 2] heeft in het kader van zijn analyse een aantal projecten op het gebied van ruimtelijke ordening onderzocht op – kort gezegd – mogelijke integriteitsschendingen en ondermijning van de lokale democratie. In dat verband heeft [naam 2] gesproken met vier (oud-)wethouders van de gemeente Noordwijk, waaronder [eiser 1] , [eiser 2] en de heer [naam 3] (hierna: ‘ [naam 3] ’), die van 2006 tot 2010 wethouder was. [naam 2] heeft zijn bevindingen neergelegd in een document van 19 december 2018 met de titel “Ondermijning van de democratie in het lokaal bestuur in Noordwijk”, “Waar het begon, en waar het moet eindigen” (hierna: ‘het document’). [naam 2] concludeert in het document als volgt:
[afbeelding van tekst verwijderd i.v.m. privacygevoelige informatie]
2.5.
[naam 2] heeft het document in conceptvorm gestuurd aan de door hem geïnterviewde wethouders, met het verzoek het van commentaar te voorzien. [naam 1] heeft het door hem ontvangen definitieve document vertrouwelijk doorgestuurd naar de waarnemend gemeentesecretaris, de opvolgend burgemeester en het Regionaal Informatie Expertise Centrum (RIEC). In 2020 heeft [naam 1] het document in verkorte vorm verspreid onder een aantal commissieleden van de Provinciale Staten. Op 25 juni 2021 heeft de gemeente Noordijk naar aanleiding van een door de heer [naam 4] , vastgoed- en horecaondernemer in Noordwijk (hierna: ‘ [naam 4] ’), ingediend verzoek op grond van (destijds) de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) het document en aanverwante stukken geanonimiseerd en met gedeeltelijk zwartgemaakte passages openbaar gemaakt. In een afstandsverklaring heeft de Gemeente nadrukkelijk afstand genomen van het document vanwege de wijze van totstandkoming en de gehanteerde toonzetting.
2.6.
[naam 4] en [gedaagde 1] hebben onder meer [eiser 1] , [eiser 2] , [naam 2] en [naam 3] in 2023 gedagvaard in een bodemprocedure bij deze rechtbank. In die procedure vorderden zij in de hoofdzaak – voor zover thans van belang – een verklaring voor recht dat gedaagden met het opstellen/gebruiken/verspreiden/openbaar maken van het document onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld en een verklaring voor recht dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de daardoor door hen geleden schade. De rechtbank heeft bij vonnis van 12 maart 2025 het door [naam 4] en [gedaagde 1] gevorderde afgewezen. Daarbij is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het recht op vrijheid van meningsuiting in dit geval zwaarder weegt dan het recht op bescherming van de eer en goede naam en op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Volgens de rechtbank is het document zowel wat betreft de wijze van totstandkoming als de inhoud niet onrechtmatig en evenmin is de beperkte verspreiding van het document als onrechtmatig aan te merken. Daartoe heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
[afbeelding van tekst verwijderd i.v.m. privacygevoelige informatie]
2.6.1.
De rechtbank heeft behalve de inhoud van het document ook het doel van het document, de opdrachtgever, de aard en de wijze van totstandkoming van het document in de beoordeling betrokken. Ten aanzien van het doel van het document en de opdrachtgever heeft de rechtbank – kort gezegd – geoordeeld dat de opdracht (‘het in kaart laten brengen van mogelijke integriteitsvraagstukken en ondermijning’) is gegeven door [naam 1] en dat [naam 1] op grond van artikel 170 lid 2 Gemeentewet bevoegd was tot het geven van die opdracht. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat het document niet door [naam 1] en evenmin door [eiser 1] , [eiser 2] , [naam 2] en [naam 3] openbaar is gemaakt. Het zijn volgens de rechtbank [naam 4] en [gedaagde 1] geweest op wier verzoek het document openbaar is gemaakt. Voor wat betreft de aard en wijze van totstandkoming van het document overweegt de rechtbank als volgt:
[afbeeldingen van tekst verwijderd i.v.m. privacygevoelige informatie]
2.7.
[naam 4] en [gedaagde 1] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 12 maart 2025. Op dit hoger beroep is nog niet beslist.
2.8.
PUUR heeft op 18 maart 2025 op haar Facebookpagina een bericht geplaatst met – voor zover thans van belang – de volgende inhoud:
[afbeeldingen van tekst verwijderd i.v.m. privacygevoelige informatie]
2.9.
Op 27 augustus 2025 heeft de PvdI op haar website onderstaande open brief van [gedaagde 1] geplaatst (hierna: ‘de oorspronkelijke brief’).
[afbeeldingen van tekst verwijderd i.v.m. privacygevoelige informatie]
2.10.
De oorspronkelijke brief heeft in de daaropvolgende dagen media-aandacht gegenereerd. Het Leidsch Dagblad, de Weekendkrant, Regio Update, Blik op Noordwijk en de Bollenstreek Omroep hebben een artikel aan deze afscheidsbrief gewijd.
2.11.
De PvdI heeft de oorspronkelijke brief na sommatie door [eiser 1] en [eiser 2] tot verwijdering en rectificatie op 1 september 2025 van haar website verwijderd. Daarbij heeft de PvdI toegezegd te zullen meewerken aan een eventuele rechterlijke veroordeling tot rectificatie van deze brief. [gedaagde 1] heeft aan de sommatie geen gehoor gegeven. Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de inhoud van de oorspronkelijke brief, die hij zowel op persoonlijke titel als in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van [gedaagde 2] stelt te hebben geschreven, valt binnen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting.
2.12.
Op 30 september 2025 heeft Noordwijk-Transparant onderstaande aangepaste afscheidsbrief van [gedaagde 1] op haar website www.noordwijk-transparant.nl geplaatst (hierna: ‘de aangepaste brief’). [gedaagde 3] is houder van de desbetreffende domeinnaam.
[afbeeldingen van tekst verwijderd i.v.m. privacygevoelige informatie]
2.13.
De advocaat van [eiser 1] en [eiser 2] heeft [gedaagde 3] , houder van de domeinnaam www.noordwijk-transparant.nl, bij brief van 1 oktober 2025 gesommeerd de aangepaste brief van de website van Noordwijk-Transparant te verwijderen en een rectificatie te plaatsen. [gedaagde 3] heeft aan deze sommatie geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen – zakelijk weergegeven – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. gedaagden hoofdelijk te veroordelen de oorspronkelijke en de aangepaste brief onmiddellijk van ieder analoog of digitaal medium te verwijderen en verwijderd te houden;
II. gedaagden te bevelen onmiddellijk althans binnen twee dagen na betekening van dit vonnis gedurende een periode van twee weken onderstaande rectificatietekst te (doen) plaatsen op de homepage van de websites van Noordwijk-Transparant en de PvdI:
[afbeeldingen van tekst verwijderd i.v.m. privacygevoelige informatie]
III. gedaagden te bevelen binnen 24 uur na betekening van dit vonnis een overzicht te verstrekken van alle media en/of andere partijen aan wie zij een afschrift van de oorspronkelijke brief en/of de aangepaste brief hebben gestuurd;
IV. gedaagden te bevelen binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de onder II bedoelde rectificatie te sturen aan alle media en/of andere partijen aan wie zij de oorspronkelijke brief en/of de aangepaste brief hebben gestuurd en die over de inhoud daarvan hebben bericht en/of een link hebben geplaatst naar een of beide brieven, waaronder maar niet beperkt tot het Leidsch Dagblad, de Weekendkrant, Regio Update, Blik op Noordwijk en de Bollenstreek Omroep;
V. gedaagden te verbieden in de toekomst via welk medium of kanaal dan ook feitelijk onjuiste en/of lasterlijke uitlatingen over [eiser 1] en [eiser 2] te doen, meer in het bijzonder door hen als ‘criminelen’, ‘vastgoedmaffia’ of ‘corrupt’ aan te duiden dan wel hen te beschuldigen van ‘maffiapraktijken’;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proces- en nakosten.
3.2.
Daartoe voeren [eiser 1] en [eiser 2] – samengevat – aan dat gedaagden met de inhoud van de oorspronkelijke brief en de aangepaste brief hun door artikel 8 EVRM beschermde eer en goede naam hebben geschonden en daarmee onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld. De in de beide brieven gedane uitlatingen vinden volgens [eiser 1] en [eiser 2] geen rechtvaardiging in de vrijheid van meningsuiting. Daarbij merken [eiser 1] en [eiser 2] op dat in de beide brieven zonder enige noodzaak ernstige strafrechtelijk getinte beschuldigingen jegens hen worden geuit, die geen steun vinden in de feiten maar wel door een voormalig bestuurder van een politieke partij en lokaal bekend persoon als feiten zijn gepresenteerd. Daarbij gaat het om beschuldigingen van machtsmisbruik, ondermijning, maffiapraktijken, laster, corruptie en het creëren van een malafide bestuurscultuur. Met de publicatie en verspreiding van de beide brieven op een wijze waarmee een groot publiek is bereikt, wordt volgens [eiser 1] en [eiser 2] niet beoogd een maatschappelijke misstand aan de kaak te stellen. Volgens [eiser 1] en [eiser 2] hebben deze brieven uitsluitend als doel het nemen van wraak voor de beweringen die volgens [gedaagde 1] in het document ten onrechte over hem worden gedaan en in welk verband de rechtbank op 12 maart 2025 in zijn nadeel heeft beslist. [eiser 1] en [eiser 2] stellen dat een ongeschonden reputatie voor hen in hun huidige hoedanigheid van respectievelijk ondernemer en lokaal politicus van groot belang is en dat zij om die reden een spoedeisend belang hebben bij de gevorderde voorzieningen. Ook beogen [eiser 1] en [eiser 2] – zoals ter zitting toegelicht – in deze procedure een lans te breken voor lokale politici die met vergelijkbare beschadigende beschuldigingen en intimidaties het politieke werk onmogelijk wordt gemaakt.
3.3.
Gedaagden voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Vooropgesteld wordt dat bij de vraag of gedane uitlatingen onrechtmatig zijn twee grondrechten aan de orde zijn: aan de ene kant het door artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM beschermde recht op vrijheid van meningsuiting van degene die de uitlatingen doet en aan de andere kant het door artikel 10 Grondwet en artikel 8 EVRM beschermde recht op eerbiediging van de eer en goede naam van degene op wie de uitlatingen betrekking hebben. Tussen deze fundamentele rechten bestaat geen rangorde. Bij een botsing van deze rechten moet per geval door een belangafweging aan de hand van de omstandigheden van het geval worden bepaald welk grondrecht in die specifieke situatie zwaarder moet wegen. Deze toetsing moet in één keer gebeuren, waarbij het oordeel dat één van beide rechten gelet op alle relevante omstandigheden zwaarder weegt dan het andere recht meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan het noodzakelijkheidsvereiste van artikel 10 lid 2 EVRM dan wel van artikel 8 lid 2 EVRM. Het recht op vrijheid van meningsuiting kan op grond van artikel 10 lid 2 EVRM slechts worden beperkt indien dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen. Van een dergelijke beperking is sprake indien de uitlatingen onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek.
4.2.
Het belang van [gedaagde 1] is erin gelegen dat hij zich in zijn hoedanigheid van (voormalig) bestuursvoorzitter van de PvdI en/of vanuit zijn functies bij [gedaagde 2] en [gedaagde 3] en/of als inwoner van de gemeente Noordwijk in het openbaar kritisch moet kunnen uitlaten over de bestuurscultuur binnen de gemeente Noordwijk en het functioneren van (voormalig) wethouders van die gemeente, terwijl het belang van [eiser 1] en [eiser 2] erin is gelegen dat zij niet lichtvaardig worden blootgesteld aan verwijten en/of verdachtmakingen die hun eer en goede naam schaden.
4.3.
In de rechtspraak is een niet-limitatieve catalogus van omstandigheden geformuleerd die in de te maken belangenafweging betrokken kunnen worden (vgl. HR 24 juni 1983, ECLI:NL:HR:1983:AD2221). Voor de onderhavige zaak acht de voorzieningenrechter de volgende omstandigheden van belang:
  • de aard van de uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie deze uitlatingen betrekking hebben;
  • de ernst – bezien vanuit het algemeen belang – van de misstanden die door middel van de uitlatingen aan de kaak worden gesteld (
  • de mate waarin de uitlatingen steun vinden in de feiten ten tijde van de uitlatingen. In dit kader is het van belang een onderscheid te maken tussen feitelijke beweringen en waardeoordelen. Bij feitelijke beweringen speelt de vraag of er voldoende steun in de feiten te vinden is per definitie een rol, terwijl dat bij waardeoordelen – afhankelijk van het specifieke geval – niet of in mindere mate aan de orde is;
  • de totstandkoming en inkleding van de uitlatingen, gezien in verhouding tot de hiervoor bedoelde omstandigheden;
  • het eerdere gedrag van de betrokken persoon/personen, waaronder de mate waarin deze zelf de publiciteit heeft/hebben gezocht (
  • de aard en het bereik van het medium waarin de uitlatingen zijn gedaan.
4.4.
[gedaagde 1] heeft mede uit naam van [gedaagde 2] twee afscheidsbrieven geschreven: de oorspronkelijke en de aangepaste afscheidsbrief. De oorspronkelijke afscheidsbrief is inmiddels door de PvdI van haar website verwijderd. De aangepaste afscheidsbrief staat nog op de website van Noordwijk-Transparant. In de oorspronkelijke afscheidsbrief spreekt [gedaagde 1] over een criminele bestuurscultuur binnen de gemeente Noordwijk en houdt hij [eiser 1] , [eiser 2] en [naam 3] , die hij daarbij aanduidt als ‘criminelen’, verantwoordelijk voor het in stand houden van die bestuurscultuur. In dat kader benoemt [gedaagde 1] een aantal specifieke ‘misstanden/criminele gedragingen’, waaraan de volgens hem criminele [eiser 1] , [eiser 2] en [naam 3] zich schuldig hebben gemaakt. In deze brief presenteert [gedaagde 1] zijn aantijgingen als feitelijke beweringen. In de aangepaste afscheidsbrief kwalificeert [gedaagde 1] de bestuurscultuur binnen de gemeente Noordwijk als ‘malafide’ en beschuldigt hij [eiser 1] , [eiser 2] en [naam 3] van een aantal specifieke ‘malafide handelingen/ernstige misstanden’, die hij aanduidt als ‘maffiapraktijken’. [eiser 1] , [eiser 2] en [naam 3] gedragen zich volgens [gedaagde 1] als ‘vastgoedmaffia’. In de aangepaste afscheidsbrief wijst [gedaagde 1] er expliciet op dat deze brief een weergave behelst van zijn ‘persoonlijke ervaring en beleving van de bestuurscultuur in de Noordwijkse politiek’ en dat [eiser 1] , [eiser 2] en [naam 3] zich schuldig hebben gemaakt aan ‘ernstige misstanden die ik beschouw als maffiapraktijken’. In de beide brieven beschuldigt [gedaagde 1] [eiser 1] en [eiser 2] tevens van tegen hem gerichte lasterpraktijken.
4.5.
De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of de in overwegende mate als waardeoordelen gepresenteerde uitlatingen van [gedaagde 1] in de aangepaste afscheidsbrief jegens [eiser 1] en [eiser 2] onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 BW. Is dit het geval, dan betekent dit dat de uitlatingen van [gedaagde 1] in de oorspronkelijke afscheidsbrief eveneens onrechtmatig zijn. Het gaat hierbij immers om zwaardere beschuldigingen, die bovendien als feiten door [gedaagde 1] zijn gepresenteerd, en waarvan voorshands voldoende aannemelijk is dat die verdergaand ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van [eiser 1] en [eiser 2] dan de door [gedaagde 1] overwegend als waardeoordelen gepresenteerde uitlatingen in de aangepaste afscheidsbrief.
4.6.
De aangepaste afscheidsbrief is een open brief waarin [gedaagde 1] bekend maakt dat hij per 1 september 2025 terugtreedt als bestuursvoorzitter van de PvdI. Als reden hiervoor geeft [gedaagde 1] dat het door zijn voorzitterschap voor de PvdI-fractie moeilijk is om nieuwe raadsleden te vinden. Dit is volgens [gedaagde 1] een gevolg van het feit dat hij in het document door [eiser 1] , [eiser 2] en [naam 3] is beschuldigd van ‘maffiapraktijken’ en is neergezet als een ‘onderwereld-figuur die verantwoordelijk is voor de ondermijning van de Noordwijkse politiek’. In de aangepaste afscheidsbrief stelt [gedaagde 1] dat deze beschuldigingen aan zijn adres uitsluitend dienen om ‘de corruptie en misstanden van anderen [lees: [eiser 1] , [eiser 2] en [naam 3] ] te verbergen’. Het zijn volgens [gedaagde 1] juist [eiser 1] , [eiser 2] en [naam 3] die een malafide bestuurscultuur in Noordwijk hebben gecreëerd en in stand houden en die beschuldiging onderbouwt [gedaagde 1] aan de hand van een drietal in zijn ogen ‘ernstige misstanden’ die hij beschouwt als ‘maffiapraktijken’. Ook beschuldigt hij [eiser 1] , [eiser 2] en [naam 3] van tegen hem gerichte ‘lasterpraktijken’.
4.7.
Met zijn op de persoon gerichte uitlatingen trekt [gedaagde 1] de integriteit van deze drie oud-wethouders van de gemeente Noordwijk publiekelijk in twijfel. [gedaagde 1] doet dit door middel van een open brief, waarvan hij wist en in ieder had moeten weten dat deze zowel lokaal als regionaal de nodige aandacht zou krijgen, hetgeen ook daadwerkelijk is gebeurd. [gedaagde 1] is immers door zijn voorzitterschap van de PvdI en zijn functies bij [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zowel lokaal als regionaal een bekend figuur. Daarbij komt dat in Noordwijk al meerdere decennia sprake is van onenigheden tussen vastgoedondernemers en Noordwijkse politici, waarbij de inzet van lokale en regionale pers niet wordt geschuwd. Vanwege zijn functie als bestuursvoorzitter van de PvdI en de kennis van zaken en ervaring die [gedaagde 1] daardoor heeft van c.q. met de lokale politiek van Noordwijk, zullen zijn uitlatingen over de bestuurscultuur binnen de gemeente Noordwijk en het functioneren van (voormalig) lokale politici, ook als deze als waardeoordelen worden gepresenteerd, door het lezerspubliek eerder voor waar worden aangenomen dan wanneer dergelijke uitlatingen worden gedaan door een willekeurige derde. Nu integer handelen geldt als een van de belangrijkste kerncompetenties van een politicus, is voorshands voldoende aannemelijk dat [eiser 1] en [eiser 2] zowel in privé als in hun huidige functies van respectievelijk zelfstandig ondernemer en wethouder in de gemeente Kaag en Braassem negatieve gevolgen ondervinden van de uitlatingen die [gedaagde 1] in de aangepaste afscheidsbrief over hen heeft gedaan. Onder die omstandigheden mag, ondanks dat [gedaagde 1] zijn uitlatingen over [eiser 1] , [eiser 2] en [naam 3] in de aangepaste brief als waardeoordelen presenteert en die uitlatingen personen betreffen die een publieke functie hebben bekleed c.q. bekleden, van [gedaagde 1] worden verlangd dat hij voldoende aannemelijk maakt dat de door hem benoemde misstanden voldoende steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal. [gedaagde 1] is daarin naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet geslaagd. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.8.
Volgens [gedaagde 1] regelde [eiser 1] samen met [eiser 2] ‘de uiterst verdachte verkoop van grond aan Sedos – een transactie die naar corruptie riekt’. Het gaat hierbij om de onderhandse verkoop door de gemeente Noordwijk aan Sedos van een perceel grond aan de Van de Mortelstraat te Noordwijk (project Rederijkersplein). Deze verkoop heeft plaatsgevonden bij een op 27 december 2016 gesloten overeenkomst en nadere overeenkomst. [gedaagde 1] leidt uit de via Wob/Woo-verzoeken verkregen koopovereenkomst, de nadere koopovereenkomst en tussen Sedos en de gemeente Noordwijk gevoerde e-mailcorrespondentie af dat is voorzien in een constructie om de betaling door Sedos van omzetbelasting over de grond te ontwijken en een aanbestedingsplicht te omzeilen. Dit is naar de mening van [gedaagde 1] corrupt en frauduleus. In de koopovereenkomst is vastgelegd dat de verkochte grond geen bouwterrein betreft, waardoor geen omzetbelasting maar enkel overdrachtsbelasting verschuldigd is. Uit de nadere overeenkomst, waarin in de overeenkomst geen melding wordt gemaakt, blijkt volgens [gedaagde 1] dat er op 27 december 2016 wel degelijk bouwplannen waren en dat er dus sprake was van de verkoop van een bouwterrein. Hierdoor is volgens [gedaagde 1] de fiscus willens en wetens misleid en dit wordt volgens hem bevestigd door de e-mailcorrespondentie die tussen Sedos en de gemeente Noordwijk is gevoerd. Meer in het bijzonder wijst [gedaagde 1] op een e-mail van Sedos aan de gemeente Noordwijk van 18 november 2016 (met [eiser 1] in de cc), waaruit blijkt van de bestaande bouwplannen. Daarnaast blijkt volgens [gedaagde 1] uit de in de nadere overeenkomst neergelegde afspraken dat wel degelijk sprake was van een aanbestedingsplicht, omdat wordt voldaan aan alle criteria van een overheidsopdracht voor werken. Hierdoor is volgens hem [gedaagde 2] als andere serieuze gegadigde voor dit project benadeeld.
4.9.
Vooropgesteld wordt dat het [gedaagde 1] uit hoofde van zijn recht op vrijheid van meningsuiting vrijstaat om publiekelijk ter discussie te stellen of met de verkoop van het bewuste perceel grond aan Sedos omzetbelasting is ontdoken en/of een aanbestedingsplicht is omzeild. Als hetgeen [gedaagde 1] stelt juist is, hetgeen [eiser 1] en [eiser 2] hebben betwist, is immers sprake van een misstand waaraan vanuit het oogpunt van het algemeen belang ruchtbaarheid gegeven mag worden. Het staat [gedaagde 1] eveneens vrij om er publiekelijk op te wijzen dat [eiser 1] en [eiser 2] als toenmalige wethouders voor die transactie bestuurlijke verantwoordelijkheid dragen. Dat is immers feitelijk juist. [gedaagde 1] hanteert echter een andere insteek: hij stelt dat [eiser 1] de verkoop van de grond aan Sedos samen met [eiser 2] heeft ‘geregeld’. Met het gebruik van de term ‘regelen’ suggereert [gedaagde 1] een directe en verdergaande betrokkenheid van [eiser 1] en [eiser 2] bij de totstandkoming van de verkoop van de grond. Voor het bestaan van die directe betrokkenheid kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het door [gedaagde 1] gepresenteerde feitenmateriaal onvoldoende steun worden gevonden. Uit de overeenkomst en de nadere overeenkomst blijkt van die directe betrokkenheid niet en ook in de overgelegde e-mailcorrespondentie tussen Sedos en de gemeente Noordwijk kunnen hiervoor geen duidelijke aanwijzingen worden gevonden. Uit deze e-mails blijkt immers niet dat [eiser 1] en/of [eiser 2] op enig moment rechtstreeks met Sedos over de (opzet van de) verkoop van de grond hebben/heeft gecommuniceerd. Het enkele feit dat één e-mail over de verkoop in cc aan [eiser 1] is verstuurd (zie hiervoor) is volstrekt onvoldoende om te kunnen concluderen dat [eiser 1] en [eiser 2] de verkoop hebben ‘geregeld’, temeer nu [eiser 1] en [eiser 2] dit gemotiveerd hebben weersproken. Hierbij tekent de voorzieningenrechter nog aan dat [gedaagde 1] het vermeende ontduiken van omzetbelasting bij de fiscus aan de orde kan stellen. In zoverre staat hem dus een alternatieve mogelijkheid ter beschikking om tegen de volgens hem corrupte grondtransactie op te komen, zonder daarbij [eiser 1] en [eiser 2] op voorhand persoonlijk in diskrediet te brengen.
4.10.
De tweede door [gedaagde 1] gestelde misstand die volgens hem te beschouwen valt als maffiapraktijk en die [gedaagde 1] aanvoert ter onderbouwing van het bestaan van een malafide bestuurscultuur is in de aangepaste afscheidsbrief als volgt beschreven:
‘ [eiser 1] kende eerst een schadevergoeding van zes miljoen toe aan een bevriende projectontwikkelaar, om diezelfde ontwikkelaar daarna nóg eens miljoenen te laten verdienen op hetzelfde stuk grond’.Met deze uitlating wekt [gedaagde 1] onmiskenbaar de suggestie dat sprake is van belangenverstrengeling omdat [eiser 1] op ondoorzichtige wijze zou hebben bewerkstelligd dat zonder dat hieraan een rechterlijke procedure vooraf is gegaan aan een bevriende projectontwikkelaar (Van Rhijn Bouw B.V.) een buitenproportioneel hoge schadevergoeding van 6 miljoen euro is toegekend. Ook ten aanzien van deze gestelde misstand geldt dat het [gedaagde 1] op grond van zijn recht op vrijheid van meningsuiting vrijstaat om de betaling van voormeld bedrag aan Van Rhijn Bouw publiekelijk ter discussie te stellen. Ook voor wat betreft deze vermeende misstand geldt dat [gedaagde 1] een verdergaande betrokkenheid van [eiser 1] suggereert dan die voortvloeit uit zijn bestuurlijke verantwoordelijkheid als wethouder. Het is aan [gedaagde 1] om aannemelijk te maken dat de door hem gestelde belangenverstrengeling voldoende steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal. [gedaagde 1] slaagt daarin ten aanzien van deze vermeende misstand evenmin. [eiser 1] en [eiser 2] hebben gemotiveerd toegelicht dat het aan Van Rhijn Bouw betaalde bedrag van 6 miljoen euro betrekking heeft op het niet betaalde deel van de koopsom voor een perceel grond dat de gemeente Noordwijk al in 2001 van Van Rhijn Bouw had gekocht. Volgens [eiser 1] en [eiser 2] diende het resterende deel van de koopsom uiterlijk in 2006 betaald te worden. Het openstaande bedrag is volgens hen uiteindelijk in 2014 betaald omdat langer wachten de gemeente Noordwijk uiteindelijk meer zou hebben gekost. In de gemeenteraad zijn volgens [eiser 1] en [eiser 2] vragen over deze betaling gesteld en beantwoord en ook hebben meerdere externe bureaus het dossier bekeken. Uit dit alles blijkt volgens [eiser 1] en [eiser 2] dat de betaling van het bedrag van 6 miljoen euro in overeenstemming met wet- en regelgeving heeft plaatsgevonden. Daarnaast hebben [eiser 1] en [eiser 2] toegelicht dat Van Rhijn Bouw uit hoofde van een eerdere overeenkomst beschikte over een bouwclaim om het door de gemeente Noordwijk gekochte perceel te bebouwen. Voorts hebben [eiser 1] en [eiser 2] aangevoerd dat [eiser 1] voor zijn aantreden als wethouder zakelijk contact met Van Rhijn Bouw heeft gehad, dat hij dit contact direct bij zijn aantreden heeft gemeld en dat hij zich niet inhoudelijk met de onderhandelingen met Van Rhijn Bouw over het te betalen bedrag heeft bemoeid. [gedaagde 1] heeft onvoldoende feiten aangedragen waaruit kan worden geconcludeerd dat in weerwil van de betwisting ter zake niettemin sprake is geweest van een (mogelijke) misstand die te beschouwen valt als een aan [eiser 1] aan te rekenen (vastgoed)maffiapraktijk.
4.11.
De derde door [gedaagde 1] gestelde misstand die in de aangepaste afscheidsbrief aan de orde wordt gesteld, betreft enkel [naam 3] . Volgens [gedaagde 1] heeft [naam 3] destijds als raadslid bewerkstelligd dat hem in een bouwproject van aannemer [bedrijfsnaam] B.V. een woning is toegewezen. [naam 3] is in deze kortgedingprocedure geen partij. Echter ook als het (in deze procedure niet betwiste) verwijt dat [gedaagde 1] aan het adres van [naam 3] maakt terecht is en ervan uit moet worden gegaan dat [gedaagde 1] deze misstand in de door hem gehanteerde bewoordingen publiekelijk aan de orde heeft mogen stellen, rechtvaardigt enkel deze misstand niet de conclusie dat binnen de gemeente Noordwijk sprake is van een malafide bestuurscultuur. Nu [gedaagde 1] bovendien niet heeft doen blijken van enige betrokkenheid van [eiser 1] en [eiser 2] bij deze vermeende misstand, rechtvaardigt die misstand sowieso niet de uitlating dat [eiser 1] en [eiser 2] zich schuldig maken aan ernstige misstanden die als (vastgoed)maffiapraktijken te beschouwen zijn.
4.12.
[gedaagde 1] stelt in zijn aangepaste afscheidsbrief tenslotte dat [eiser 1] en [eiser 2] zich jegens hem schuldig maken aan laster. Volgens [gedaagde 1] hebben [eiser 1] en [eiser 2] misbruik gemaakt van het document om hem en anderen valselijk te beschuldigen van strafrechtelijk verwijtbare ondermijning en maffiapraktijken. Ook deze beschuldiging van [gedaagde 1] vindt onvoldoende steun in de feiten. De voorzieningenrechter neemt hierbij het vonnis van 12 maart 2025 als uitgangspunt. Hierin heeft rechtbank geoordeeld dat de opdracht tot het opmaken van het document bevoegdelijk is gegeven door [naam 1] . Daarbij heeft de rechtbank vastgesteld dat het document was bedoeld voor interne beraadslaging en dat het niet door [naam 1] en evenmin door [eiser 1] en/of [eiser 2] in de openbaarheid is gebracht. Het document is volgens de rechtbank uiteindelijk op verzoek van [gedaagde 1] en [naam 4] openbaar gemaakt. Weliswaar is het document mede tot stand gekomen op basis van uitlatingen van onder meer [eiser 1] en [eiser 2] over mogelijke integriteitsschendingen en ondermijning van de lokale democratie, maar volgens de rechtbank verdienen dergelijke uitlatingen een hoge mate van bescherming vanwege het grote maatschappelijke belang dat is gediend met het bestrijden van integriteitsschendingen en ondermijning van de lokale democratie. Uit het oordeel van de rechtbank volgt dat voor zover [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] in het document in verband wordt/worden gebracht met wat [gedaagde 1] aanduidt als ondermijning en maffiapraktijken, [eiser 1] en [eiser 2] daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. Evenmin is door [gedaagde 1] aannemelijk gemaakt dat [eiser 1] en/of [eiser 2] hem en/of [gedaagde 2] op enig ander moment publiekelijk hebben beschuldigd dan wel in verband hebben gebracht met ondermijning en maffiapraktijken. Het is dan ook uitdrukkelijk niet zo dat, zoals [gedaagde 1] lijkt te menen, hij [eiser 1] en [eiser 2] publiekelijk (ongefundeerd) van maffiapraktijken mag beschuldigen omdat zij datzelfde ten opzichte van hem hebben gedaan. Voor zover [gedaagde 1] stelt dat het op 18 maart 2025 door PUUR op haar Facebook-pagina geplaatste bericht jegens hem en/of [gedaagde 2] kwalificeert als laster, kan hij daarin niet worden gevolgd. Daartoe is redengevend dat dit bericht naar voorshands oordeel een voldoende deugdelijke samenvatting behelst van het op 12 maart 2025 door de rechtbank gegeven oordeel.
4.13.
De hiervoor vermelde omstandigheden afwegend is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door [gedaagde 1] over [eiser 1] en [eiser 2] in de aangepaste afscheidsbrief gedane uitlatingen, ondanks dat deze zijn gepresenteerd als waardeoordelen, bij gebreke van een deugdelijke feitelijke onderbouwing jegens hen nodeloos diffamerend en dus onrechtmatig zijn. Zulks geldt daarmee eveneens voor de in de oorspronkelijke afscheidsbrief over [eiser 1] en [eiser 2] gedane uitlatingen. Dit heeft tot gevolg dat het recht van [gedaagde 1] op vrijheid van meningsuiting moet wijken ter bescherming van het recht op bescherming van de eer en goede naam van [eiser 1] en [eiser 2] .
4.14.
Gedaagden zullen worden veroordeeld om de aangepaste afscheidsbrief binnen 24 uur na betekening van dit vonnis in zijn geheel te verwijderen van de website van Noordwijk-Transparant. Er kan vanwege het feit dat de beschuldigingen aan het adres van [eiser 1] , [eiser 2] en [naam 3] de kernboodschap van de beide brieven vormen, niet worden volstaan met een gedeeltelijke verwijdering of aanpassing van de inhoud. Daarnaast zullen gedaagden worden veroordeeld om – zoals onder I gevorderd – zowel de oorspronkelijke afscheidsbrief als de aangepaste afscheidsbrief verwijderd te houden van welk medium dan ook. Gedaagden zullen tevens worden veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis onderstaande rectificatietekst te (laten) plaatsen op de homepage van de websites van Noordwijk-Transparant en de PvdI. De omstandigheid dat [gedaagde 1] inmiddels geen bestuursvoorzitter meer is van de PvdI staat aan deze veroordeling niet in de weg. De PvdI heeft immers schriftelijk toegezegd aan rectificatie te zullen meewerken.
“Rectificatie op last van de voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft mij bij vonnis van 5 november 2025 bevolen de volgende mededeling te doen. In mijn afscheidsbrief van 27 augustus 2025, waarin ik mijn vertrek als bestuursvoorzitter van de Partij voor de Inwoners aankondigde, heb ik [eiser 1] en [eiser 2] , beiden oud-wethouder van de gemeente Noordwijk, beschuldigd van ernstige misstanden/criminele gedragingen en heb ik hen ‘criminelen’ genoemd. In mijn aangepaste afscheidsbrief, die ik op 30 september 2025 heb gepubliceerd met de aanhef “Herziene afscheidsbrief”, heb ik [eiser 1] en [eiser 2] beschuldigd van malafide handelingen/ernstige misstanden die ik heb aangemerkt als maffiapraktijken en heb ik hen ‘vastgoedmaffia’ genoemd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat deze uitlatingen onrechtmatig zijn, met name vanwege het feit dat zij onvoldoende steun vinden in de feiten, en om die reden door mij dienen te worden gerectificeerd.”
4.15.
De vordering onder III, die ertoe strekt gedaagden te veroordelen om een overzicht te verstrekken van alle media en/of partijen aan wie een afschrift van de oorspronkelijke en/of de aangepaste brief is verstrekt, zal bij gebrek aan belang worden afgewezen. Van de zijde van gedaagden is ter zitting desgevraagd bevestigd dat uitsluitend het Leidsch Dagblad, de Weekendkrant, Blik op Noordwijk, Regio Update en de Bollenstreek Omroep over de brieven hebben gepubliceerd. Er is, mede gelet op de tijd die inmiddels sinds het opstellen door [gedaagde 1] van de brieven is verstreken en het ontbreken van meer of andere publicaties over deze brieven, dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat gedaagden de brieven aan meer of andere partijen/media hebben verstuurd.
4.16.
Gedaagden zullen worden veroordeeld om de hiervoor weergegeven rectificatietekst binnen 24 uur na betekening van dit vonnis te sturen aan het Leidsch Dagblad, de Weekendkrant, Blik op Noordwijk, Regio Update en de Bollenstreek Omroep, zulks met afschrift van het desbetreffende bericht aan de advocaten van [eiser 1] en [eiser 2] .
4.17.
De vordering tot het opleggen van een verbod aan gedaagden om zich in de toekomst op de thans als onrechtmatig geoordeelde wijze over [eiser 1] en [eiser 2] uit te laten, is niet toewijsbaar. Een dergelijke veroordeling vormt een te grote inbreuk op het recht op vrijheid van meningsuiting. Dit laat uiteraard onverlet dat dergelijke uitlatingen over [eiser 1] en [eiser 2] in de toekomst uitsluitend mogen worden gedaan indien zij voldoende steun vinden in de feiten.
4.18.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van hiervoor bedoelde uit te spreken veroordelingen, is aangewezen.
4.19.
Gedaagden zijn in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser 1] en [eiser 2] worden begroot op:
- dagvaarding € 144,47
- griffierecht € 331,--
- salaris advocaat € 1.107,--
- nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.760,47
4.20.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt gedaagden om de aangepaste afscheidsbrief binnen 24 uur na betekening van dit vonnis te verwijderen van de website van Noordwijk-Transparant;
5.2.
veroordeelt gedaagden om zowel de oorspronkelijke als de aangepaste afscheidsbrief verwijderd te houden van ieder analoog of digitaal medium, waaronder begrepen publicaties, websites, sociale media, (digitale) archieven en mailinglijsten;
5.3.
veroordeelt gedaagden om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis onderstaande rectificatietekst te (laten) plaatsen op de homepage van de websites van Noordwijk-Transparant en de PvdI:
“Rectificatie op last van de voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft mij bij vonnis van 5 november 2025 bevolen de volgende mededeling te doen. In mijn afscheidsbrief van 27 augustus 2025, waarin ik mijn vertrek als bestuursvoorzitter van de Partij voor de Inwoners aankondigde, heb ik [eiser 1] en [eiser 2] , beiden oud-wethouder in de gemeente Noordwijk, beschuldigd van ernstige misstanden/criminele gedragingen en heb ik hen ‘criminelen’ genoemd. In mijn aangepaste afscheidsbrief, die ik op 30 september 2025 heb gepubliceerd met de aanhef “Herziene afscheidsbrief”, heb ik [eiser 1] en [eiser 2] beschuldigd van malafide handelingen/ernstige misstanden die ik heb aangemerkt als maffiapraktijken en heb ik hen ‘vastgoedmaffia’ genoemd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat deze uitlatingen onrechtmatig zijn, met name vanwege het feit dat zij onvoldoende steun vinden in de feiten, en om die reden door mij dienen te worden gerectificeerd.”
5.4.
veroordeelt gedaagden om de hiervoor weergegeven rectificatietekst binnen 24 uur na betekening van dit vonnis te sturen aan het Leidsch Dagblad, de Weekendkrant, Blik op Noordwijk, Regio Update en de Bollenstreek Omroep, zulks met afschrift van het desbetreffende bericht aan de advocaten van [eiser 1] en [eiser 2] ;
5.5.
bepaalt dat gedaagden hoofdelijk een dwangsom verbeuren van € 10.000,-- voor iedere dag waarop zij in gebreke blijven te voldoen aan de veroordelingen onder 5.1 tot en met 5.4, met een maximum van in totaal € 200.000,--;
5.6.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten van [eiser 1] en [eiser 2] ad € 1.760,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als gedaagden niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten zij € 92,-- extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.7.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2025.
mw