ECLI:NL:RBDHA:2025:20328

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
C/09/678630 / FA RK 25-296
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en verdeling van de huwelijksgemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die in 2008 zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. De man heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken en heeft nevenvoorzieningen verzocht met betrekking tot partneralimentatie, de verdeling van de huwelijksgemeenschap en het gebruik van de echtelijke woning. De vrouw heeft verweer gevoerd en zelfstandig om de echtscheiding verzocht, met eigen nevenvoorzieningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. De rechtbank heeft de partneralimentatie vastgesteld op € 949,- bruto per maand, ingaande op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Daarnaast heeft de rechtbank de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld, waarbij de echtelijke woning en andere onroerende zaken moeten worden verkocht. De rechtbank heeft ook de huuropbrengsten en de verdeling van de activa en passiva van de huwelijksgemeenschap beoordeeld. De rechtbank heeft de verzoeken van de man en vrouw in het kader van de voorlopige voorzieningen afgewezen, omdat deze niet onder de toepasselijke wetgeving vallen. De uitspraak is openbaar gedaan en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 25-296 (echtscheiding) en FA RK 25-3664 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/678630 (echtscheiding) en C/09/685348 (verdeling)
Datum beschikking: 6 oktober 2025

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 15 januari 2025 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A.J.H.W. Coppelmans te Tilburg.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. N.P.J.M. Kreté-Marres te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het bericht van 3 februari 2025, met bijlage, van de man;
  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken van 18 februari 2025 van de vrouw;
  • het verweer tegen de zelfstandige verzoeken met aanvullende verzoeken van 31 maart 2025 van de man;
  • het verweer tegen de aanvullende verzoeken van 8 mei 2025 van de vrouw;
  • de brief van 12 augustus 2025, met bijlagen, inhoudende gewijzigde verzoeken van de man;
  • de brief van 13 augustus 2025, met bijlagen, inhoudende gewijzigde verzoeken van de vrouw;
  • het bericht van 20 augustus 2025, met bijlage, van de vrouw.
Op 26 augustus 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man bijgestaan door zijn advocaat en de vrouw bijgestaan door haar advocaat. Door de advocaat van de vrouw zijn tijdens de zitting pleitnotities overgelegd en deels voorgedragen.

Feiten

  • Partijen zijn gehuwd op [datum] 2008 te [plaats 1] .
  • Zij zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.
  • Uit de uittreksels uit de Basisregistratie Personen (Brp) blijkt dat de man en de vrouw allebei de Nederlandse nationaliteit hebben.

Verzoek en verweer

De man verzoekt – na wijziging – de echtscheiding uit te spreken, met als nevenvoorzieningen:
  • de vrouw te gelasten om bewijzende bescheiden zoals omschreven in paragraaf 6 van het aanvullend verzoekschrift binnen een door de rechtbank te bepalen datum, althans uiterlijk 30 dagen voor de zitting, in het geding te brengen;
  • te bepalen dat de vrouw bij toewijzing van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning na ontbinding van het huwelijk door echtscheiding, vanaf de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een bedrag van € 790,- per maand aan de man dient te voldoen voor de duur van zes maanden, en voor iedere daaropvolgende maand een bedrag van € 1.593,75 per maand;
  • de verdeling van alle vermogensbestanddelen van de ontbonden huwelijksgemeenschap vast te stellen en de onderlinge afrekening van huuropbrengsten in de periode 1 november 2024 tot en met deze verdeling te bepalen zoals in paragraaf 4 van het aanvullend verzoek voor elk goed van de gemeenschap is verzocht, dan wel vast te stellen als de rechtbank deze verdeling in goede justitie vermeent te behoren;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man verzoekt hierbij ook op grond van artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bij wege van provisionele beslissing – vooruitlopend op de verdeling, bij wege van voorschot op de afrekening – uitvoerbaar bij voorraad de vrouw te veroordelen om ter zake de door haar ontvangen huurinkomsten uit de beleggingspanden aan de man te voldoen:
over de periode 1 november 2024 tot en met de datum van de beschikking een bedrag van € 4.167,- per maand, althans een bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, met veroordeling van de vrouw om het aldus per datum beschikking aan de man toekomende bedrag binnen drie weken na datum beschikking aan de man te voldoen;
per datum beschikking een bedrag van € 4.167,- per maand, uiterlijk op de 15e van de maand na afloop van de betreffende voorgaande maand.
De vrouw voert verweer tegen de verzochte nevenvoorzieningen en voorlopige voorziening, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Verder verzoekt de vrouw – na wijziging – zelfstandig om de echtscheiding uit te spreken, met als nevenvoorzieningen:
  • te bepalen dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand met een bedrag van € 2.663,- per maand dient bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw, welke bijdrage steeds vóór of uiterlijk op de eerste dag van de maand waarop deze betrekking heeft door de vrouw moet zijn ontvangen;
  • de verdeling van de voormalige echtelijke woning uit te sluiten totdat alle overige vermogensbestanddelen zijn verdeeld dan wel zijn verkocht en geleverd en de vrouw haar helft van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap heeft ontvangen dan wel de verdeling van de voormalige echtelijke woning uit te sluiten voor een periode van 3 jaar na de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand alsmede te bepalen dat deze periode kan worden verlengd telkens voor ten hoogste 3 jaar dan wel de verdeling van de echtelijke woning uit te sluiten voor een door de rechtbank te bepalen periode van tenminste 3 jaar;
  • de verdeling van de overige vermogensbestanddelen van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, niet zijnde de echtelijke woning, vast te stellen op de wijze zoals door de vrouw voorgesteld dan wel op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen wijze waardoor de vrouw op een zo kort mogelijke termijn haar helft van de overige vermogensbestanddelen van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap zal gaan ontvangen;
  • de man te verplichten om uiterlijk op 1 maart 2025 te overleggen aan de rechtbank en aan de vrouw: een kopie van de saldi op alle bankrekeningen op zijn naam of van de en/of rekeningen op 15 januari 2025 en een kopie van zijn pensioenoverzicht van www.mijnpensioenoverzicht.nl;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man voert verweer tegen de verzochte nevenvoorzieningen, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding

Ontvankelijkheid
Omdat aan de wettelijke formaliteiten is voldaan, zal de rechtbank de man en de vrouw ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding.
Inhoudelijke beoordeling
De man heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De vrouw heeft dit niet betwist, zodat de verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond worden toegewezen.
Uitsluitend gebruik echtelijke woning en gebruiksvergoeding
De vrouw heeft het verzoek tot uitsluitend gebruik van de echtelijke woning in de brief van 13 augustus 2025 ingetrokken. Dat betekent dat op dit punt geen beslissing meer nodig is van de rechtbank. De man heeft zijn verzoek tot het vaststellen van een gebruiksvergoeding gedaan voor het geval het verzoek van de vrouw tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning door de rechtbank wordt toegewezen. Nu de vrouw het desbetreffende verzoek heeft ingetrokken, wordt de door de man gestelde voorwaarde niet vervult en komt de rechtbank niet toe aan het voorwaardelijke verzoek van de man tot het vaststellen van een gebruiksvergoeding.
Partneralimentatie
Behoefte vrouw
Tussen partijen is niet in geschil dat voor de berekening van de behoefte het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) in 2023 als uitgangspunt geldt en dat de hofnorm kan worden toegepast. Hierbij wordt de behoefte van de onderhoudsgerechtigde vastgesteld op 60% van het NBGI ten tijde van het uiteengaan van partijen.
De man heeft het NBGI berekend op € 12.003,- per maand en de vrouw op € 12.455,- per maand. Tijdens de zitting hebben zij afgesproken om uit te gaan van het gemiddelde tussen deze twee bedragen. De rechtbank zal daarom als uitgangspunt nemen dat het NBGI van partijen in 2023 € 12.229,- per maand bedroeg.
De huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw bedraagt dan volgens de hofnorm afgerond € 7.337,- netto per maand (60% van € 12.229,- per maand). Geïndexeerd naar 2025 bedraagt de behoefte € 8.298,- netto per maand.
Behoeftigheid vrouw
Van behoeftigheid is sprake als de vrouw niet voldoende inkomsten heeft om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en zich die in redelijkheid ook niet kan verwerven. Partijen verschillen van mening over de vraag in hoeverre de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
De vrouw stelt dat zij gelet op haar leeftijd en medische problemen het soort werk wat zij deed niet meer kan doen. Volgens de vrouw heeft zij haar activiteiten in de wijnhandel (eenmanszaak [bedrijfsnaam 1] ) daarom gestaakt. Zij hoopt in de toekomst via haar nieuwe eenmanszaak als makelaar te kunnen werken en verwacht daarmee een winst te kunnen behalen van maximaal € 10.000,- bruto per jaar. De vrouw heeft dus behoefte aan een bijdrage van de man.
De man betwist dat de vrouw behoeftig is. Volgens de man heeft de vrouw haar eenmanszaak niet beëindigd, waardoor zij genoeg eigen inkomen heeft dan wel kan verwerven om in haar levensonderhoud te voorzien. Verder heeft de vrouw inkomen uit vermogen en kan zij interen op haar vermogen, aldus de man.
Winst uit onderneming
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat zij op dit moment niet in staat is om te werken en dat zij is gestopt met haar werkzaamheden. De vrouw heeft enkele stukken ingediend waaruit blijkt dat zij bij de huisarts is geweest, gesprekken heeft gehad bij een psycholoog en een afspraak heeft gehad in het ziekenhuis. Voor de rechtbank is echter niet duidelijk wat de aard, ernst en de duur van de door de vrouw gestelde medische problemen zijn en of dit van invloed is op haar werkzaamheden. Uit de door de vrouw overgelegde stukken van de KvK blijkt ook niet dat zij haar eenmanszaak heeft uitgeschreven, maar enkel dat zij de naam van de eenmanszaak heeft gewijzigd. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat de vrouw in staat is om (vanuit haar eenmanszaak) werkzaamheden te verrichten om hiermee (deels) in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
De rechtbank neemt bij het berekenen van het redelijkerwijs te verdienen inkomen als uitgangspunt de winst uit onderneming zoals blijkt uit de IB aangiftes over de jaren 2021 tot en met 2024. Uit deze stukken blijkt dat de winst uit onderneming achtereenvolgend
€ 24.635,- / € 22.626,- / € 35.647,- en € 80.309,- per jaar was. Hierbij merkt de rechtbank op dat zij geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid van de aangifte IB 2024, omdat partijen deze aangifte samen hebben ingevuld en ingediend. Verder acht de rechtbank het ook niet onredelijk om de hogere winst uit 2024 te betrekken bij het berekenen van de gemiddelde winst. Uit het door de man als productie 38 overgelegde overzicht blijkt immers dat er ook in 2020 (€ 79.587,-) en 2018 (€ 88.701,-) sprake was van een hogere winst, dus er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een bij uitzondering eenmalig uitzonderlijk hoog resultaat in 2024. Gelet op het voorgaande berekent de rechtbank de gemiddelde winst uit onderneming op € 40.804,- per jaar. De rechtbank is van oordeel dat van de vrouw kan worden verwacht dat zij een dergelijk inkomen voor zichzelf verwerft.
Huuropbrengsten
De rechtbank zal in het kader van de verdeling bepalen op welke wijze het appartement aan de [straatnaam 1] in [plaats 2] aan de vrouw wordt toegedeeld. Dit appartement wordt verhuurd, dus daarom vindt de rechtbank het redelijk om rekening te houden met huurinkomsten. De stukken die door beide partijen zijn overgelegd geven naar het oordeel van de rechtbank echter geen duidelijk en geen eenduidig beeld van de huurinkomsten en de lasten van deze woning. De rechtbank zal daarom in redelijkheid in de berekening uitgaan van te verwachten huuropbrengsten van geschat € 15.000,- netto per jaar.
Vermogen
De rechtbank zal verder geen rekening houden met eventueel ander rendement of inkomen uit vermogen en zal ook niet bepalen dat de vrouw moet interen op haar vermogen om zo in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Omdat partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en deze gemeenschap bij helfte wordt verdeeld, vindt de rechtbank het niet redelijk om (uitsluitend) aan de zijde van de vrouw rekening te houden met een rendement uit vermogen dan wel van de vrouw te verwachten dat zij inteert op haar vermogen.
Gelet op het voorgaande berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de vrouw, daarbij rekening houdend met de zelfstandigenaftrek, de MKB winstvrijstelling en de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW, op € 4.196,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Op de hiervoor berekende netto behoefte van de vrouw van € 8.298,- per maand moet in mindering worden gebracht haar netto besteedbaar inkomen. Dit leidt tot een aanvullende behoefte van € 4.102,- netto per maand. Dat is € 8.218,- bruto per maand.
De rechtbank zal hierna bezien in hoeverre de man draagkracht heeft om aan de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud te betalen.
Draagkracht man
Tussen partijen is in geschil met welk inkomen rekening moet worden gehouden bij de berekening van de draagkracht van de man. De man stelt dat hij in overleg met zijn werkgever en om medische redenen vanaf 2025 minder is gaan werken en een aanstelling heeft van 0,8 fte waardoor zijn salaris nu € 101.771,- bruto per jaar bedraagt. De vrouw betwist dat medische problemen de man beletten om fulltime te blijven werken en stelt dat geen rekening moet worden gehouden met deze vrijwillige en voor herstel vatbare inkomensdaling.
De rechtbank zal het inkomensverlies buiten beschouwing laten. De man heeft immers na betwisting door de vrouw niet met stukken onderbouwd dat hij vanwege medische redenen minder is gaan werken. De rechtbank is van oordeel dat het redelijk is om bij de berekening van de draagkracht van de man uit te gaan van een inkomen van € 115.182,- bruto per jaar, zoals blijkt uit de jaaropgave 2024.
De rechtbank houdt bij de man geen rekening met huurinkomsten, omdat partijen het pand aan de [straatnaam 2] in [plaats 3] zullen verkopen en het appartement aan de [straatnaam 1] in [plaats 2] aan de vrouw wordt toegedeeld.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen, berekent de rechtbank het NBI van de man op € 5.745,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Woonlasten
De man heeft op dit moment tijdelijk hogere woonlasten, omdat hij de lasten van de echtelijke woning betaalt en de lasten voor zijn (tijdelijke) huurwoning. De rechtbank zal in deze beschikking de beslissing nemen dat partijen de echtelijke woning moeten verkopen. De situatie dat de man dubbele woonlasten heeft zal hierdoor binnenkort eindigen. Het is op dit moment nog niet duidelijk wat de toekomstige woonlasten van de man zijn, waardoor de rechtbank niet kan vaststellen of sprake zal zijn van lasten die duurzaam afwijken van het woonbudget. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om af te wijken van het woonbudget.
De rechtbank zal volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie de draagkrachtformule 60% x [NBI – (0,3 x NBI + 1310)] toepassen. Hierbij wordt rekening gehouden met een woonbudget van 30% van het NBI.
Hieruit volgt een draagkracht van € 1.627,- netto per maand. Gebruteerd komt dit neer op
€ 2.602,- per maand.
Inkomensvergelijking
Om te bepalen of de man door voldoening van partneralimentatie niet in een nadeliger financiële positie komt dan de vrouw, heeft de rechtbank op verzoek van de man een inkomensvergelijking gemaakt. Bij die inkomensvergelijking is rekening gehouden met de hiervoor genoemde inkomensgegevens van partijen. Uit de inkomensvergelijking volgt dat de man bij een bedrag van € 949,- bruto per maand aan partneralimentatie een gelijk te besteden vrije ruimte als de vrouw zal overhouden. Aangezien dit bedrag lager ligt dan de draagkracht van de man, zal de rechtbank de inkomensvergelijking volgen.
Ingangsdatum
Op grond van artikel 1:157 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de partneralimentatie niet eerder ingaan dan op de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank zal daarom met ingang van deze datum de partneralimentatie vaststellen.
Limitering
De man verzoekt om aan de partneralimentatie een termijn te verbinden van één jaar na ontbinding van het huwelijk en de voorwaarden te verbinden dat de vrouw zich ervoor inspant en met de man zorgdraagt voor het verkopen en in eigendom overdragen van beide beleggingspanden en de echtelijke woning binnen één jaar na ontbinding van het huwelijk van partijen, onder verdeling en uitkering bij helfte van de te behalen verkoopopbrengst onder aftrek van de aan de aan te stellen makelaar verschuldigde verkoopkosten.
De rechtbank zal het verzoek van de man om aan de partneralimentatie een termijn van één jaar te verbinden afwijzen. De rechtbank is van oordeel dat de man onvoldoende heeft gesteld om af te wijken van de regel van artikel 1:157 lid 4 BW. Op basis van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad worden hoge eisen gesteld aan de stelplicht van degene die om limitering vraagt en aan de motivering van de rechter die overgaat tot een dergelijke limitering. Een limitering is namelijk onomkeerbaar en ingrijpend. Bovendien heeft de rechtbank de argumenten van de man al betrokken bij de beoordeling van de behoeftigheid en de verdiencapaciteit van de vrouw. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een
verdergaande beslissing om de partneralimentatie te limiteren.
De rechtbank gaat ook voorbij aan het verzoek om bepaalde voorwaarden te verbinden aan de toekenning van de partneralimentatie omdat hiervoor de grondslag ontbreekt.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking een bijdrage aan de vrouw moet betalen van
€ 949,- bruto per maand. Wat meer of anders is verzocht zal de rechtbank afwijzen.
Aanhechten berekening
De door de rechtbank gemaakte berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Verdeling huwelijksgemeenschap
De echtgenoten hebben geen huwelijkse voorwaarden gemaakt. Gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 BW – zoals deze artikelen golden tot 1 januari 2018 – moet worden aangenomen dat tussen de echtgenoten een algehele gemeenschap van goederen bestond. Het uitgangspunt is dan dat de (door indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) ontbonden huwelijksgemeenschap bij helfte tussen de echtgenoten moet worden verdeeld.
Peildatum
Voor de omvang en samenstelling van de ontbonden gemeenschap geldt als peildatum de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding. Dat is 15 januari 2025. Voor de bepaling van de waarde van de te verdelen goederen geldt – voor zover de man en de vrouw niet anders overeenkomen dan wel de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen – de datum van feitelijke verdeling.
Omvang
Door partijen zijn de volgende bestanddelen en schulden naar voren gebracht:
echtelijke woning aan de [adres] te [plaats 4] met hypothecaire geldlening en daaraan gekoppelde polis spaarverzekering;
pand aan de [straatnaam 2] te [plaats 3] (nummer [huisnummer 1] , [huisnummer 2] [huisnummer 3] en [huisnummer 4] );
appartement [straatnaam 1] [huisnummer 5] [postcode 1] te [plaats 2] ;
vier kavels grond;
inboedel;
Tesla 3 (kenteken [kenteken 1] );
Tesla 3 (kenteken [kenteken 2] );
Mercedes Vito (kenteken [kenteken 3] );
saldi bankrekeningen:
a. ING Oranje Spaarrekening [spaarrekening 1] ten name van de vrouw;
b. ING betaalrekening [betaalrekening 1] ten name van de vrouw;
c. gezamenlijke betaalrekening ABN AMRO [betaalrekening 2] ;
d. ING betaalrekening [betaalrekening 3] ten name van de vrouw;
e. ABN AMRO betaalrekening [betaalrekening 4] ten name van de man;
f. NIBC internetsparen [spaarrekening 2] ten name van de man;
g. Credit card bij ABN AMRO ten name van de man;
h. bankrekeningen van de vrouw bij Bank of China;
10. beleggingsverzekeringen:
a. certificaat [nummer 1] ten name van de vrouw;
b. certificaat [nummer 2] ten name van de vrouw;
c. certificaat [nummer 3] ten name van de man;
11. de (activa en passiva) van [bedrijfsnaam 1] ;
11. belastingteruggaves en belastingaanslagen.
De rechtbank hoeft geen beslissing te nemen over de twee honden, omdat partijen daarover samen afspraken hebben gemaakt.
De echtelijke woning
Onverdeeld laten van de woning?
Tussen de man en de vrouw is niet in geschil dat de echtelijke woning uiteindelijk moet worden verkocht. Zij verschillen echter van mening over de termijn waarbinnen zij de woning willen verkopen.
De vrouw wil de echtelijke woning onverdeeld laten tot het pand aan de [straatnaam 2] in [plaats 3] is verkocht en geleverd aan een derde. De vrouw stelt dat zij pas op dat moment voldoende vermogen heeft om een ander huis te kunnen kopen. Indien de vrouw wordt verplicht eerder mee te werken aan verkoop van de echtelijke woning dan vreest zij dat zij op straat komt te staan.
De man stelt dat hij belang heeft bij spoedige verkoop van de echtelijke woning. De man wil een andere woning kopen en daarbij niet langer de lasten van de echtelijke woning dragen.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 3:178 BW volgt dat deelgenoten in beginsel niet in onverdeeldheid hoeven te blijven, maar vrij zijn om verdeling van een gemeenschappelijk goed te vorderen. Op dit uitgangspunt zijn een aantal uitzonderingen mogelijk gemaakt. Zo bepaalt artikel 3:178 lid 3 BW dat indien de door onmiddellijke verdeling getroffen belangen van een of meer deelgenoten aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend de rechter op verlangen van een deelgenoot een of meerdere malen, telkens voor ten hoogste drie jaar, een vordering tot verdeling kan uitsluiten.
De rechtbank moet in dit geval dus beoordelen of het belang van de vrouw bij het onverdeeld laten van de woning aanmerkelijk groter is dan het belang van de man bij verdeling van de woning. De rechtbank acht het in dit geval niet redelijk om de vordering tot verdeling van de echtelijke woning voor de door de vrouw gewenste periode uit te sluiten. Gebleken is dat beide partijen de echtelijke woning niet toegedeeld willen krijgen. Zij willen allebei een andere woning kopen. De rechtbank zal partijen in deze procedure de duidelijkheid bieden die zij daarvoor nodig hebben. De rechtbank ziet hierbij geen aanleiding om de verkoop van de echtelijke woning afhankelijk te stellen van de verkoop van het pand aan de [straatnaam 2] en/of de verdere verdeling van de huwelijksgemeenschap. De verkoop van zowel het pand aan de [straatnaam 2] als de echtelijke woning biedt beide partijen de financiële ruimte om op zoek te gaan naar een andere (koop)woning. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het belang om de woning nu te verkopen zwaarder weegt dan het belang van de vrouw om de woning voorlopig onverdeeld te laten. De rechtbank wijst daarom het verzoek van de vrouw af.
De wijze van verdeling
De rechtbank zal gelet op het voorgaande ten aanzien van de echtelijke woning, de hypothecaire geldlening en de polis bij Reaal de wijze van verdeling vaststellen conform het in het dictum vermelde spoorboekje. Hierbij merkt de rechtbank op dat partijen tijdens de zitting hebben aangegeven dat zij willen dat een NVM-makelaar met plaatselijke bekendheid de taxatie en verkoop op zich neemt en dat de taxatie bindend is. De rechtbank zal dit daarom opnemen in het spoorboekje.
Gebruiksvergoeding
Omdat de rechtbank het verzoek van de vrouw afwijst en zal bepalen dat de woning moet worden verkocht, hoeft de rechtbank het voorwaardelijke (subsidiaire) verzoek van de man over de gebruiksvergoeding niet te beoordelen.
Het pand aan de [straatnaam 2]
Partijen zijn het erover eens dat het pand aan de [straatnaam 2] aan een derde moet worden verkocht. Zij hebben tijdens de zitting afgesproken dat zij voor de verkoop Makelaarskantoor [bedrijfsnaam 2] zullen benaderen. De man zal het initiatief nemen bij het in gang zetten van het verkoopproces en de vrouw hierover informeren. De rechtbank zal de wijze van verdeling vaststellen conform het in het dictum vermelde spoorboekje.
Het appartement [straatnaam 1]
De vrouw stelt dat partijen hebben afgesproken dat dit appartement niet in de gemeenschap van goederen zou vallen. Volgens de vrouw was sprake van een kluswoning en wilde de man geen risico lopen met dit pand. Het appartement is om die reden alleen aan de vrouw geleverd en de vrouw heeft de gehele verbouwing voor haar rekening genomen. Partijen hebben een formulier opgesteld en ondertekend waarin de man afstand doet. De vrouw verzoekt het appartement aan haar toe te delen voor een waarde nihil, omdat het altijd de bedoeling van partijen is geweest dat dit appartement tot haar privévermogen zou gaan behoren.
De man betwist dat partijen een dergelijke afspraak hebben gemaakt en het bestaan van het door de vrouw genoemde formulier. Het appartement valt in de gemeenschap van goederen en moet worden verdeeld, aldus de man.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is sprake van een algehele gemeenschap van goederen. De gemeenschap omvat alle goederen en schulden, tenzij sprake is van een van de uitzonderingen genoemd in het oude artikel 1:94 BW. De vrouw heeft haar standpunt dat het appartement buiten de gemeenschap valt – na betwisting door de man – op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank neemt gelet op het voorgaande als uitgangspunt dat het appartement aan de [straatnaam 1] onderdeel is van de algehele gemeenschap van goederen. Omdat ook niet is gebleken dat de vrouw met privévermogen heeft geïnvesteerd in dit appartement, hebben beide partijen recht op de helft van de waarde.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw in de gelegenheid moet worden gesteld om dit appartement over te kunnen nemen. Partijen zijn het niet volledig met elkaar eens over de waarde van het appartement en de te volgen procedure. De rechtbank zal daarom de wijze van verdeling vaststellen conform het in het dictum vermelde spoorboekje. In het spoorboekje zal de rechtbank – zoals tijdens de zitting tussen partijen overeengekomen – opnemen dat de vrouw drie onafhankelijke NVM makelaar-taxateurs voorstelt, waaruit de man er vervolgens een kiest. De rechtbank merkt hierbij op dat het appartement door die makelaar-taxateur moet worden getaxeerd in verhuurde staat, omdat het appartement op dit moment wordt verhuurd. Voor het geval de vrouw het appartement uiteindelijk niet kan of wil overnemen, zal de rechtbank ook opnemen op welke wijze de verkoop dan moet plaatsvinden.
De vier kavels grond
De rechtbank begrijpt uit het door de man overgelegde kadastraal uittreksel eigenaarsinformatie naar de situatie op 10 december 2024 dat er toen vier kavels grond waren aan de [straatnaam 3] in [plaats 4] , met de volgende perceelnummers:
  • [perceelnummer 1]
  • [perceelnummer 2]
  • [perceelnummer 3]
  • [perceelnummer 4]
De rechtbank begrijpt uit de door de vrouw overgelegde (onvolledige) kavelruilakte van een dag later, te weten 11 december 2024, dat de vrouw de kavel met perceelnummer [perceelnummer 1] bij de kavelruil heeft ingebracht. Omdat niet de volledige akte in het geding is gebracht, is onduidelijk tegen welke kavel de vrouw de kavel met perceelnummer [perceelnummer 1] heeft geruild. De vrouw stelt dat er met kavel [perceelnummer 5] is geruild.
Partijen zijn het erover eens dat zij de kavels waarvan de vrouw volgens de eigenaarsinformatie van het kadaster op de peildatum de gerechtigde was zullen verkopen en de verkoopopbrengst met elkaar zullen delen. Tijdens de zitting hebben partijen afgesproken dat de man drie makelaar-taxateurs zal voorstellen aan de vrouw, waaruit de vrouw er één kiest die de verkoop van de kavels op zich zal nemen. De rechtbank zal de wijze van verdeling vaststellen conform het in het dictum vermelde spoorboekje.
De inboedel
Partijen hebben afgesproken dat zij de inboedel met gesloten beurzen zullen verdelen in die zin dat ieder houdt wat hij/zij op dit moment onder zich heeft.
De rechtbank gaat ervanuit dat over de uitkering van de inboedelverzekering door Centraal Beheer geen beslissing nodig is, omdat beide partijen al de helft van het na de peildatum uitgekeerde bedrag hebben ontvangen.
De Tesla’s
Tijdens de zitting hebben partijen afgesproken dat de Tesla met kenteken [kenteken 1] wordt toegedeeld aan de vrouw en dat de Tesla met kenteken [kenteken 2] wordt toegedeeld aan de man. De vrouw zal vanwege overbedeling een bedrag van € 2.912,- aan de man betalen.
De Mercedes Vito
De Mercedes Vito is inmiddels verkocht voor € 3.200,-. De vrouw heeft de verkoopopbrengst ontvangen en nog niet met de man gedeeld. De rechtbank is niet gebleken dat de vrouw – zoals zij tijdens de zitting heeft gesteld – nog kosten heeft gemaakt voor deze auto die moeten worden verrekend met de verkoopopbrengst. De rechtbank gaat daarom voorbij aan dat standpunt. De rechtbank zal bepalen dat de vrouw de helft van de verkoopopbrengst, € 1.600,-, aan de man moet betalen.
De bankrekeningen
Partijen hebben gezamenlijk een bankrekening ( [betaalrekening 2] ) bij ABN AMRO. De rechtbank zal bepalen dat partijen deze rekeningen moeten opheffen. Hierbij zal de rechtbank bepalen dat partijen een positief saldo bij helfte zullen verdelen en een eventueel negatief saldo door hen ieder voor de helft moet worden aangevuld voordat de rekening wordt opgeheven.
De rechtbank zal bepalen dat partijen de saldi van de rekeningen hiervoor genoemd onder a, b, d, e, f en h per peildatum bij helfte met elkaar moeten delen, waarna de bankrekening wordt toegedeeld aan de partij op wiens naam de bankrekening is gesteld. Hierbij gaat het om het saldo op 15 januari 2025 aan het begin van de dag, om 00.00 uur. Op die wijze worden de facturen verband houdende met de werkzaamheden binnen de eenmanszaak die de vrouw in de loop van 15 januari 2025 heeft betaald van haar privérekening [betaalrekening 1] buiten beschouwing gelaten. Dit zijn schulden van de eenmanszaak die verdisconteerd zijn in het eigen vermogen op 31 december 2024.
De rechtbank begrijpt verder uit de stukken dat partijen stellen dat bij het verdelen van de saldi rekening moet worden gehouden met het feit dat zij allebei op of rond 9 november 2024 een ‘voorschot’ op de verdeling hebben genomen door € 30.000,- respectievelijk
€ 33.495,- van de gezamenlijke bankrekening over te maken naar bankrekeningen op hun eigen naam. De rechtbank zal voorbijgaan aan deze stellingen, omdat het verschuiven van deze bedragen heeft plaatsgevonden vóór de peildatum en de saldi van alle bankrekeningen op peildatum bij helfte tussen partijen moeten worden gedeeld. Verder zijn lasten en opbrengsten van het pand aan de [straatnaam 2] en het appartement aan de [straatnaam 1] tot aan de peildatum verdisconteerd in de saldi van de bankrekeningen die bij helfte worden verdeeld. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te bepalen dat partijen opnames en/of stortingen van vóór de peildatum nog moeten verrekenen.
De rechtbank merkt voor de volledigheid op dat de zakelijke bankrekening ( [bankrekening] ) en de zakelijke spaarrekening onderdeel zijn van de activa van de eenmanszaak en op dit punt dus niet apart worden besproken en beoordeeld.
Credit card
De rechtbank zal bepalen dat partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de credit card schuld op peildatum.
De beleggingsverzekeringen
Partijen hebben drie beleggingsverzekeringen bij Aegon; twee certificaten staan op naam van de vrouw en een certificaat staat op naam van de man. De rechtbank zal bepalen dat ieder de certificaten krijgt toegedeeld die op zijn/haar naam staat. De waardes moeten partijen bij helfte met elkaar delen, waarbij rekening wordt gehouden met de door de man onweersproken gestelde aftrek van een IB-latentie van 40%. Hierbij zal de rechtbank bepalen dat partijen elkaar over en weer inzicht moeten verstrekken in de waarde van de certificaten op de peildatum.
De eenmanszaak
Partijen verschillen van mening over de wijze van verdeling en de waarde van de eenmanszaak. De rechtbank zal alle activa van de eenmanszaak toedelen aan de vrouw en bepalen dat de vrouw de schulden van de eenmanszaak als eigen schuld voor haar rekening neemt, omdat de vrouw de ondernemer is die deze eenmanszaak exploiteert. Het is vervolgens aan de vrouw of zij de eenmanszaak wil voortzetten of beëindigen.
De rechtbank ziet – mede gelet op de kosten die dit voor partijen meebrengt – geen aanleiding om een deskundige te benoemen die een advies kan geven over de waarde van de eenmanszaak. De rechtbank zal voor de waarde – zoals de man stelt – uitgaan van het eigen vermogen (waarde activa minus schulden) zoals dat blijkt uit de aangifte IB 2024. Dat betreft € 170.082,-. De rechtbank is van oordeel dat het eigen vermogen op 31 december 2024 dicht genoeg bij de peildatum van 15 januari 2025 ligt om als uitgangspunt te nemen. De rechtbank begrijpt uit de stukken en wat er tijdens de zitting is besproken dat partijen de aangifte IB 2024 samen hebben ingevuld en ingediend. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de gegevens die zijn opgenomen in de aangifte IB 2024. Hiermee gaat de rechtbank voorbij aan de gecorrigeerde balans over 2024 die door de vrouw is ingediend op 20 augustus 2025. De rechtbank heeft hierbij meegewogen dat deze productie in een laat stadium van de procedure is opgesteld en ingediend en blijkbaar door de nieuwe boekhouder van de vrouw is opgesteld enkel op basis van een toelichting van de vrouw die de rechtbank niet heeft gezien.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank in het dictum opnemen dat aan de vrouw wordt toegedeeld alle activa van de eenmanszaak [bedrijfsnaam 1] , waarbij de vrouw de schulden van de eenmanszaak als eigen schuld voor haar rekening neemt en de man daarvoor dient te vrijwaren, onder de verplichting dat de vrouw aan de man een bedrag van € 85.041,- (de helft van € 170.082,-) betaalt. De rechtbank geeft partijen hierbij in overweging om dit bedrag pas met elkaar te verrekenen op het moment dat zij na verkoop en levering de verkoopopbrengst van de echtelijke woning en/of het pand aan de [straatnaam 2] met elkaar moeten verdelen.
De belastingteruggaven en belastingaanslagen
De rechtbank zal bepalen dat definitieve belastingaanslagen of belastingteruggaven die betrekking hebben op de periode tot aan de ontbinding van de huwelijksgemeenschap bij helfte tussen partijen moeten worden gedragen of verdeeld.
De rechtbank zal aldus beslissen. Hetgeen meer of anders is verzocht ten aanzien van de verdeling zal de rechtbank afwijzen.
De huuropbrengsten
De voorlopige voorziening
De man heeft in de brief van 12 augustus 2025 een aanvullend verzoek gedaan tot het treffen van een voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv over de huuropbrengsten van de beleggingspanden in [plaats 2] en [plaats 3] .
De rechtbank overweegt dat in echtscheidingsprocedures in de artikelen 821-826 Rv is voorzien in een bijzondere regeling voor voorlopige voorzieningen. Wat de man verzoekt valt niet onder de limitatieve opsomming van artikel 822 Rv. Volgens de Hoge Raad kan artikel 223 Rv niet aanvullend worden toegepast binnen echtscheidingsprocedures omdat de artikelen 821-826 Rv daar al uitputtend in voorzien. De wetgever heeft bewust die aparte regeling voor echtscheidingsprocedures gemaakt, waardoor aanvullende verzoeken via artikel 223 Rv niet mogelijk zijn. [1] Gelet op het voorgaande is de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Het verdelen of verrekenen van de huuropbrengsten
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de huuropbrengsten en de lasten over de periode 1 november 2024 tot de datum van de verdeling/levering van het bewuste pand moeten worden verdeeld en heeft de rechtbank verzocht om de onderlinge afrekening te bepalen.
De vrouw maakt bezwaar tegen dit verzoek.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen zijn samen eigenaar van het pand aan de [straatnaam 2] en het appartement aan de [straatnaam 1] . Zij zijn dus samen verantwoordelijk voor het betalen van de lasten en zij hebben allebei recht op de helft van de uiteindelijke huuropbrengsten. Deze lasten en huuropbrengsten van voor de peildatum maken onderdeel uit van de banksaldi op de peildatum waarover de rechtbank hiervoor al heeft beslist. Voor de na peildatum ontvangen huuropbrengsten geldt dat partijen deze ná aftrek van de lasten bij helfte met elkaar moeten delen. Partijen zullen dat in het kader van de verdeling samen inzichtelijk moeten maken. Daarvoor moeten zij elkaar over en weer inzicht geven in de stukken waaruit blijkt wat de lasten zijn (geweest) en welk bedrag daadwerkelijk aan huur is ontvangen. Voor zover een van hen in de periode vanaf 15 januari 2025 tot het moment van overdracht meer heeft ontvangen dan de helft van de netto huuropbrengst, moet dit bij de ‘eindafrekening’ alsnog met elkaar worden verdeeld en verrekend. De rechtbank zal dienovereenkomstig in het dictum van de beschikking beslissen en het verzoek voor het overige afwijzen.
Factuur Stone Value B.V.
Stone Value B.V. heeft de bedrijfsruimte en woningen aan de [straatnaam 2] , de woning aan de [straatnaam 1] en de kavels grond in [plaats 4] getaxeerd. De man wil dat de vrouw de helft van de factuur aan hem vergoedt. De rechtbank ziet daar geen aanleiding toe. De man heeft (na de peildatum) de opdracht gegeven aan Stone Value om taxaties te verrichten. De man heeft dit niet met de vrouw overlegd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de kosten van deze taxaties voor rekening van de man moeten komen en de vrouw daar niet aan hoeft mee te betalen. Dit betekent dat het verzoek van de man wordt afgewezen.
Indienen stukken
De vrouw heeft tijdens de zitting haar verzoek ingetrokken, omdat de door haar verzochte stukken tijdens de procedure door de man zijn ingediend. Dat betekent dat de rechtbank op dit punt geen beslissing meer hoeft te nemen.
De man handhaaft zijn verzoek dat de vrouw door hem in het processtuk van 31 maart 2025 genoemde stukken onder 6.3, 6.4 H tot en met M en 6.5 moet verstrekken.
De rechtbank is gelet op de eindbeslissingen die zij neemt in deze zaak van oordeel dat de man geen belang heeft bij zijn verzoek om te bepalen dat de vrouw alle door de man genoemde stukken in het geding moet brengen. De rechtbank zal – voor zover in het voorgaande niet is aangegeven dat de vrouw aan de man inzage moet verstrekken – het verzoek van de man voor het overige afwijzen.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [datum] 2008 te [plaats 1] ;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een partneralimentatie van € 949,- bruto per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
stelt de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
1. met betrekking tot de woning gelegen aan de [adres] ( [postcode 2] ) te [plaats 4] met de hypothecaire geldlening bij Oesteroever Hypotheken B.V. en de daaraan gekoppelde polis bij Reaal:
a. de woning wordt verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
i. voor zover partijen het niet eens worden over de keuze voor een onafhankelijke makelaar-taxateur, dient de man aan de vrouw binnen veertien dagen na de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand drie onafhankelijke NVM makelaar-taxateurs met plaatselijke bekendheid voor te stellen die bereid en in staat zijn de woning te taxeren en te verkopen, waaruit de vrouw er vervolgens binnen één week één kiest. Partijen dienen vervolgens binnen één week een gezamenlijke opdracht te verstrekken aan de makelaar-taxateur tot verkoop van de woning aan een derde. Deze makelaar-taxateur zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning;
ii. de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de woning, te vermeerderen met de waarde van de polis bij Reaal ten tijde van de overdracht, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar-taxateur;
iii. partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
2. met betrekking tot het pand aan de [straatnaam 2] (nummer [huisnummer 1] , [huisnummer 2] [huisnummer 3] en [huisnummer 4] ) te [plaats 3] :
a. het pand wordt verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
i. partijen dienen binnen veertien dagen na de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een gezamenlijke opdracht te verstrekken aan Makelaarskantoor [bedrijfsnaam 2] tot verkoop van het pand aan een derde. Deze makelaar-taxateur zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van het pand;
ii. de kosten van verkoop en overdracht, waaronder de kosten van de makelaar en de kosten van de notaris worden voldaan uit de verkoopopbrengst;
iii. de hierna resterende verkoopopbrengst wordt door partijen bij helfte gedeeld;
iv. hierbij geldt dat partijen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking verlenen aan de notariële overdracht;
3. met betrekking tot appartement aan de [straatnaam 1] [huisnummer 5] [postcode 1] te [plaats 2] :
a. het appartement wordt toegedeeld aan de vrouw op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
i. de vrouw stelt aan de man binnen veertien dagen na de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand drie onafhankelijke NVM makelaar-taxateurs voor die bereid en in staat zijn het appartement te taxeren in verhuurde staat, waaruit de man er vervolgens binnen één week één kiest. Partijen verstrekken vervolgens binnen één week een gezamenlijke opdracht aan deze makelaar-taxateur tot taxatie van het appartement in verhuurde staat. Deze makelaar-taxateur zal tussen partijen bindend de waarde vaststellen waartegen de vrouw het appartement zal overnemen;
ii. de vrouw dient binnen twee maanden na de taxatie aan de man aan te tonen dat zij het appartement tegen de getaxeerde waarde kan en wil overnemen;
iii. de waarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld. De waarde bestaat uit de getaxeerde waarde minus de kosten van de makelaar-taxateur;
iv. de kosten van de notariële overdracht worden door de vrouw, als kosten koper, voldaan;
v. partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van het appartement;
b. indien de vrouw het appartement niet kan of wil overnemen onder bovengenoemde voorwaarden dan wordt het appartement verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
i. partijen dienen binnen één week nadat de onder a) genoemde termijn is verstreken of nadat de vrouw kenbaar heeft gemaakt het appartement niet te kunnen of willen overnemen aan de onder a) genoemde voorwaarden, de makelaar-taxateur een gezamenlijke opdracht verstrekken tot verkoop van het appartement aan een derde. Deze makelaar-taxateur zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs;
ii. de waarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld. De waarde bestaat uit de verkoopopbrengst minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar-taxateur;
iii. partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van het appartement;
4. de kavels grond aan de [straatnaam 3] in [plaats 4] waarvan de vrouw volgens de eigenaarsinformatie van het kadaster op de peildatum de gerechtigde was, worden verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a. de man dient aan de vrouw binnen veertien dagen na de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand drie onafhankelijke makelaar-taxateurs voor te stellen die bereid en in staat zijn de kavels te verkopen, waaruit de vrouw er vervolgens binnen één week één kiest. Partijen dienen vervolgens binnen één week een gezamenlijke opdracht te verstrekken aan de makelaar-taxateur tot verkoop van de woning aan een derde. Deze makelaar-taxateur zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs;
b. de kosten van verkoop en overdracht, waaronder de kosten van de makelaar en de kosten van de notaris worden voldaan uit de verkoopopbrengst;
c. de hierna resterende verkoopopbrengst wordt door partijen bij helfte gedeeld;
d. hierbij geldt dat partijen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking verlenen aan de notariële overdracht;
5. de inboedel wordt verdeeld in die zin dat ieder datgene behoudt wat hij/zij onder zich heeft, zonder verdere verrekening;
6. de Tesla 3 met kenteken [kenteken 1] wordt toegedeeld aan de vrouw en de Tesla 3 met kenteken [kenteken 2] wordt toegedeeld aan de man, waarbij geldt dat de vrouw een bedrag van € 2.912,- aan de man moet betalen;
7. de vrouw moet ten aanzien van de verkoopopbrengst van de Mercedes Vito (kenteken [kenteken 3] ) een bedrag van € 1.600,- aan de man betalen;
8. de gezamenlijke bankrekening [betaalrekening 2] bij ABN AMRO wordt door partijen opgeheven, waarbij geldt dat partijen een positief saldo bij helfte zullen verdelen en een eventueel negatief saldo door hen ieder voor de helft moet worden aangevuld voordat de rekening wordt opgeheven;
9. de volgende bankrekeningen worden toegedeeld aan de man:
o betaalrekening [betaalrekening 4] ten name van de man;
o NIBC internetsparen [spaarrekening 2] ten name van de man;
waarbij de saldi op de peildatum bij helfte met de vrouw worden gedeeld;
10. de volgende bankrekeningen worden toegedeeld aan de vrouw:
o ING Oranje Spaarrekening [spaarrekening 1] ten name van de vrouw;
o ING betaalrekening [betaalrekening 1] ten name van de vrouw;
o ING betaalrekening [betaalrekening 3] ten name van de vrouw;
o bankrekeningen van de vrouw bij Bank of China;
waarbij de saldi op de peildatum bij helfte met de man worden gedeeld;
11. bepaalt dat in de onderlinge verhouding tussen partijen elk van hen de helft van de credit card schuld bij ABN AMRO voor zijn/haar rekening dient te nemen;
12. certificaat [nummer 1] en certificaat [nummer 2] ten name van de vrouw worden toegedeeld aan de vrouw, waarbij zij de helft van de waarde na aftrek van een IB-latentie van 40% aan de man moet betalen;
hierbij geldt dat de vrouw de man inzicht moet verstrekken in de waarde op de peildatum van de op haar naam staande certificaten;
13. certificaat [nummer 3] ten name van de man wordt toegedeeld aan de man, waarbij hij de helft van de waarde na aftrek van een IB-latentie van 40% aan de vrouw moet betalen;
hierbij geldt dat de man aan de vrouw inzicht moet verstrekken in de waarde op de peildatum van het op zijn naam staande certificaat;
14. aan de vrouw worden toegedeeld alle activa van de eenmanszaak [bedrijfsnaam 1] , waarbij de vrouw de schulden van de eenmanszaak als eigen schuld voor haar rekening neemt en de man daarvoor dient te vrijwaren, onder de verplichting dat de vrouw aan de man een bedrag van € 85.041,- betaalt;
15. partijen zullen de definitieve belastingaanslagen dan wel belastingteruggaven die zien op de huwelijkse periode bij helfte dragen of verdelen;
*
partijen dienen de na peildatum ontvangen huuropbrengsten ná aftrek van de lasten die zien op de periode na de peildatum van het pand aan de [straatnaam 2] (nummer [huisnummer 1] , [huisnummer 2] [huisnummer 3] en [huisnummer 4] ) te [plaats 3] en het appartement aan de [straatnaam 1] [huisnummer 5] te [plaats 2] bij helfte met elkaar te delen tot het moment waarop het desbetreffende pand aan de vrouw of aan een derde wordt geleverd (datum notarieel transport). Partijen moeten elkaar over en weer inzicht geven in de stukken waaruit blijkt wat de lasten zijn (geweest) en welk bedrag daadwerkelijk aan huur is ontvangen. Voor zover een van partijen in de periode vanaf 15 januari 2025 tot het moment van overdracht meer heeft ontvangen dan de helft van de netto huuropbrengst, moet dit bij de ‘eindafrekening’ op de dag van notarieel transport van het desbetreffende pand alsnog met de andere partij worden verdeeld en verrekend;
*
verklaart de man niet-ontvankelijk ten aanzien van zijn op 12 augustus 2025 ingediende verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.D.A. Geleijns, rechter, bijgestaan door
mr. M. Verkerk als griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 6 oktober 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 31 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1414.