ECLI:NL:RBDHA:2025:2011

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
NL24.32972
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser wegens ongeloofwaardige identiteit en onvoldoende bewijs van vervolging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn, heeft op 7 juni 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 20 augustus 2024 afgewezen, omdat de identiteit van de eiser ongeloofwaardig werd bevonden. De rechtbank heeft op 22 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de eiser als de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de eiser zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. De eiser heeft geen oprechte inspanning geleverd om zijn identiteit te staven met identificerende documenten en heeft wisselend verklaard over zijn persoonsgegevens. De rechtbank oordeelt dat de minister niet hoefde in te gaan op de kopie-documenten die de eiser heeft overgelegd, aangezien de authenticiteit daarvan niet kon worden vastgesteld. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat de minister de geloofwaardigheid van het tweede asielmotief, namelijk problemen in Algerije, niet heeft beoordeeld, maar dat dit niet leidt tot een andere uitkomst.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag door de minister in stand blijft. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en is openbaar gemaakt op 6 februari 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32972
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister,
(gemachtigde: mr. R.A. Mandersloot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1997. Hij heeft op 7 juni 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 20 augustus 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft beroep op 22 januari 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep (NL24.32973), op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft Algerije verlaten omdat hij problemen had met het uitvoeren van zijn werk. Hij verkocht fruit op de markt. Elke keer werden zijn spullen afgepakt door de politie. Ook heeft eiser problemen
gehad met de overheid. Eiser is veroordeeld voor een gevangenisstraf, waar hij uiteindelijk voor is vrijgesproken. Ook heeft eiser bekeuringen openstaan in Algerije. Eiser wil best terug naar Algerije, maar op zijn voorwaarden. Eiser wil in Nederland behandeld worden aan zijn voeten. Als hij is hersteld wil hij terugkeren naar zijn huis in [plaats] .
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1) Identiteit en nationaliteit en herkomst;
2) Problemen in Algerije.
De minister vindt eisers verklaringen over zijn nationaliteit en herkomst geloofwaardig. De minister vindt eisers identiteit niet geloofwaardig, omdat eiser dit niet met documenten heeft aangetoond. Eiser voldoet niet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder a, b, c, en e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De minister heeft de problemen in Algerije niet beoordeeld op geloofwaardigheid, omdat zij reden ziet dit asielmotief enkel op zwaarwegendheid te beoordelen.1 De minister stelt zich hierover op het standpunt dat deze problemen op voorhand onvoldoende zwaarwegend zijn om te leiden tot een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag ongegrond is.
Het procesbelang
6. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft. De minister heeft op 27 september 2024 laten weten dat eiser op 24 september 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft op 7 oktober 2024 laten weten dat eiser nog in Nederland verblijft bij een vriend en dat hij recentelijk nog met eiser in contact is geweest over de procedure. Op zitting heeft de gemachtigde van eiser laten weten dat zijn kantoor telefonisch contact met eiser heeft gehad en hem op de hoogte van de zitting heeft gesteld. De gemachtigde geeft aan dat hij nu niet meer weet waar eiser verblijft en dat het kan zijn dat hij in het buitenland verblijft. De minister heeft op zitting aangegeven uit te gaan van de informatie van de gemachtigde dat er nog contact is met eiser. Indien eiser zich nog in Nederland bevindt, heeft hij volgens de minister procesbelang. Gelet op vorenstaande omstandigheden neemt de rechtbank een procesbelang aan. Het beroep is ontvankelijk.

De geloofwaardigheidsbeoordeling van de identiteit

7. De minister vindt eisers identiteit niet geloofwaardig, omdat eiser geen oprechte inspanning heeft geleverd om zijn verzoek met identificerende documenten te staven, hij niet alle relevante documenten waarover hij beschikt heeft overgelegd en ook geen bevredigende verklaring heeft gegeven omtrent het ontbreken daarvan, eisers verklaringen niet samenhangend en aannemelijk zijn en omdat eiser in grote lijnen niet als geloofwaardig kan worden beschouwd.2
8. Eiser is het daar niet mee eens. Hij stelt wel degelijk te hebben geprobeerd documenten op te sturen, nu hij deze zelf niet kan ophalen. Zijn documenten liggen in het buitenland, maar zijn familie wil na een mislukte poging niet meer meewerken aan het opsturen van zijn paspoort. Eiser stelt dat hij de foto’s in kleur had geprint, maar die zijn met zijn tas gestolen. Eiser stelt dat hij zijn identiteit wel aannemelijk heeft gemaakt. Hij
heeft bij zijn zienswijze foto’s van zijn geboorteakte, rijbewijs en paspoort overgelegd. Eiser wijst op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021 (arrest L.H.)3 en stelt dat de minister deze documenten had moeten betrekken. Ook vindt eiser dat de minister een te hoge drempel opwerpt. Het is niet aan eiser om identificerende documenten aan te dragen, maar om zijn identiteit geloofwaardig te maken. Eiser stelt dat hij niet willens en wetens heeft nagelaten tijdig documenten te overleggen nu hij de foto’s van de documenten vijf dagen na het gehoor ingediend. Eiser meent daarom dat de minister de documenten moet laten vertalen gelet op de samenwerkingsplicht.
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister niet ten onrechte heeft overwogen dat eiser zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Op grond van artikel 4, eerste en tweede lid van de Kwalificatierichtlijn4 zoals geïmplementeerd in artikel 31, tweede en derde lid, van de Vw, mag van eiser worden verlangd dat hij alle elementen ter staving van het verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk indient. Deze elementen omvatten de verklaringen van eiser en alle relevante documentatie die in zijn bezit zijn waaronder die over zijn leeftijd en identiteit. De lidstaat heeft tot taak om de relevante elementen (asielmotieven) van de aanvraag in samenwerking met eiser te beoordelen.
10. Eiser heeft verklaard dat hij een paspoort heeft, maar heeft dat tot op heden niet overgelegd. Daarnaast heeft eiser wisselend verklaard over zijn naam en over zijn geboortedatum. Eiser heeft tijdens het aanmeldgehoor verklaard dat zijn geboortedatum 1997 is en uit de door hem overgelegde kopie documenten blijkt dat zijn geboortejaar 1995 is. Ook heeft eiser zijn eerste naam niet opgegeven. Doordat eiser zelf onduidelijkheid heeft geschept over zijn identiteit, mag de minister groot belang hechten aan het overleggen van documenten waaruit zijn identiteit blijkt. De minister heeft daarbij geen genoegen hoeven nemen met kopieën, waarvan de authenticiteit niet kan worden vastgesteld, maar had van eiser mogen verwachten dat hij zijn paspoort overlegt, waarvan hij stelt deze te hebben. De minister kan worden gevolgd in het standpunt dat niet is gebleken dat eiser een oprechte inspanning heeft geleverd om aan dit paspoort te komen. Eiser stelt dat het paspoort bij zijn tante in Frankrijk ligt. Niet blijkt van pogingen tot het verkrijgen van het paspoort door in contact te treden met deze tante en dat zij dit paspoort niet wil versturen. Overigens zijn de verklaringen van eiser waar zijn paspoort zich bevindt ook wisselend. Ten aanzien van eisers beroep op het arrest L.H.5 overweegt de rechtbank dat de minister heeft gemotiveerd waarom de kopie-documenten in dit geval niet voldoende zijn om de identiteit van eiser te onderbouwen en dat in dit geval aan de samenwerkingsverplichting is voldaan. De minister heeft daarbij belang mogen hechten aan de omstandigheid dat eiser vanaf december 2021 de tijd heeft gehad om zijn paspoort of andere originele identiteitsdocumenten te overleggen. Ook wist eiser gelet op zijn eerdere asielprocedure van het belang hiervan. Dit is hem tijdens het nader gehoor ook nog een keer verteld. Het niet overleggen van het paspoort of andere originele identiteitsdocumenten zonder daarvoor een bevredigende uitleg te geven mocht de minister aan eiser tegenwerpen. De wisselende verklaringen over zijn identiteit betekent verder dat de minister niet ten onrechte de identiteit van eiser niet aannemelijk heeft geacht.

De zwaarwegendheid en risicobeoordeling

11. Eiser stelt zich op het standpunt dat het onduidelijk is waar de minister op baseert dat toetsing aan de geloofwaardigheid niet kan leiden tot een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer. Algerije is sinds 2021 geen
veilig land van herkomst. Dat betekent volgens eiser dat niet op voorhand kan worden gezegd dat het veilig is voor eiser om terug te keren naar Algerije.
12. De rechtbank stelt vast dat de minister de geloofwaardigheid van het tweede asielmotief ‘problemen in Algerije’ niet heeft beoordeeld. Dat betekent dat de rechtbank het besluit moet toetsen alsof de minister de geloofwaardigheid van dit asielmotief heeft aangenomen.6 Daarbij is van belang dat de minister niet van een deel van de verklaringen de geloofwaardigheid in het midden kan laten en een ander deel van de verklaringen geloofwaardig of ongeloofwaardig kan achten. De rechtbank is van oordeel dat de minister alle verklaringen van eiser over zijn asielrelaas kenbaar heeft betrokken in de besluitvorming. De minister heeft betrokken dat eiser illegaal fruit verkocht en daardoor problemen ondervond met de politie en ook heeft de minister betrokken dat eiser is veroordeeld voor een gevangenisstraf maar is vrijgesproken. Verder heeft de minister betrokken dat eiser niet goed kan opschieten met de Algerijnse bevolking. De rechtbank is van oordeel dat de minister heeft kunnen overwegen dat de aangevoerde problemen niet kunnen leiden tot het verlenen van internationale bescherming. Ook is geen sprake van een situatie waarbij de minister is uitgegaan van een veilig land van herkomst, zodat de stelling van eiser dat Algerije geen veilig land van herkomst is en daarom niet kan terugkeren niet kan slagen.

Conclusie en gevolgen

13. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
1. De minister wijst naar het Informatiebericht (IB) 2022/102 en paragraaf C1/4.1, aanhef en onder 5 en 6, van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
2 Zie artikel 31, zesde lid, onder a, b, c en e, van de Vw.
3 ECLI:EU:C:2021:478.
4 Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011.
5 Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478.
6 Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2333, rechtsoverweging 8.1.
06 februari 2025