ECLI:NL:RBDHA:2025:2011
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser wegens ongeloofwaardige identiteit en onvoldoende bewijs van vervolging
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn, heeft op 7 juni 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 20 augustus 2024 afgewezen, omdat de identiteit van de eiser ongeloofwaardig werd bevonden. De rechtbank heeft op 22 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de eiser als de minister aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de eiser zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. De eiser heeft geen oprechte inspanning geleverd om zijn identiteit te staven met identificerende documenten en heeft wisselend verklaard over zijn persoonsgegevens. De rechtbank oordeelt dat de minister niet hoefde in te gaan op de kopie-documenten die de eiser heeft overgelegd, aangezien de authenticiteit daarvan niet kon worden vastgesteld. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat de minister de geloofwaardigheid van het tweede asielmotief, namelijk problemen in Algerije, niet heeft beoordeeld, maar dat dit niet leidt tot een andere uitkomst.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag door de minister in stand blijft. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en is openbaar gemaakt op 6 februari 2025.