ECLI:NL:RBDHA:2025:2004

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
09/254624-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf van negen jaar voor internationale en grootschalige handel in harddrugs

Op 14 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de internationale en grootschalige handel in harddrugs. De verdachte, geboren in 1989 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen, telen, bereiden, bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van verdovende middelen, waaronder cocaïne, speed/amfetamine, en XTC/MDMA. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht voor de handel in deze middelen in de periode van 25 augustus 2020 tot en met 16 december 2020. De rechtbank heeft het bewijs, dat onder andere bestond uit SkyECC-berichten, als voldoende beschouwd om de verdachte schuldig te verklaren aan de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de verdachte een gevangenisstraf van 10 jaar op te leggen, gedeeltelijk toegewezen en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte in de drugshandel, en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De verdachte had zijn criminele activiteiten voortgezet vanuit de penitentiaire inrichting, wat de rechtbank als een ernstig feit beschouwde. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder het verlies van twee kinderen en zijn grootmoeder tijdens zijn detentie. Uiteindelijk is de rechtbank van oordeel dat de opgelegde straf in overeenstemming is met de ernst van de gepleegde feiten en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/254624-22
Datum uitspraak: 14 februari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 1] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 10 juli 2023, 25 september 2023, 14 november 2023, 1 februari 2024, 29 maart 2024, 24 juni 2024, 5 november 2024 (alle pro forma), 2 september 2025 en 31 januari 2025 (inhoudelijke behandelingen).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Roosma en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. Y. Bouchikhi naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van
2 september 2024 - ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 augustus 2020 tot en met 16 december 2020 te 's-Gravenhage en/of Leidschendam, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet en/of het derde of vijfde lid van artikel 11 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen van (een) hoeveelheid/hoeveelheden cocaïne, speed/amfetamine, XTC/MDMA en/of hasj/hennep, in elk geval (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen
en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en/of
- één of meerdere voorwerpen voorhanden te hebben waarvan verdachte en/of verdachtes
mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat die bestemd was tot het
plegen van dat/die feit(en) door (meermalen)
* (via SkyECC) besprekingen te voeren over de prijs en/of transport van verdovende middelen van en/of naar Engeland en/of Duitsland en/of Zweden en/of Denemarken, althans van en/of naar het buitenland, en/of
* (via SkyECC) besprekingen te voeren over de aankoop, het bewerken, verwerken en/of
verpakken van verdovende middelen, over de wijze van transport van verdovende middelen en/of de wijze van verpakken/markeren van verdovende middelen, en/of
* (viaSkyECC) besprekingen te voeren over de prijzen en/of opbrengsten van een verkoop van verdovende middelen en/of de kwaliteit van verdovende middelen;
2.
hij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 augustus 2020 tot en met 16 december 2020 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk
binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, en/of heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, (althans telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Geldigheid van de dagvaarding

3.1
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de dagvaarding nietig te verklaren ten aanzien van feit 1, het plegen van voorbereidingshandelingen. De verdediging meent dat het onder feit 1 ten laste gelegde zodanig algemeen en ruim is opgesteld, dat het voor de verdachte onduidelijk is waar hij precies van wordt beschuldigd. Zo zijn in de tenlastelegging weliswaar handelingen opgenomen, maar kan op basis van het dossier onvoldoende worden bepaald wat de grondslag vormt voor de verdenking van het plegen van voorbereidingshandelingen. De verdachte weet ten aanzien van dit feit dan ook niet waarvan hij precies wordt beschuldigd, en kan zich niet effectief verdedigen.
3.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht het verzoek af te wijzen, nu de tenlastelegging voldoende duidelijk is.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit de feitelijke omschrijving van de aan de verdachte bij feit 1 ten laste gelegde handelingen in combinatie met de aard, omvang en inhoud van het dossier, voldoende duidelijk is wat de verdachte wordt verweten en waartegen hij zich dient te verdedigen. Ook uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de verdachte en zijn raadsman begrijpen welk verwijt de verdachte in feit 1 wordt gemaakt. In zoverre voldoet de dagvaarding dan ook aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Gelet hierop verwerpt de rechtbank het beroep op partiële nietigheid van de dagvaarding. De dagvaarding is derhalve geldig.

4.De bewijsbeslissing

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.
4.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
4.4
Bewijsoverwegingen
Identificatie
De verdachte is door het Openbaar Ministerie geïdentificeerd als de gebruiker van de SkyECC accounts [account 1] en [account 2] . De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen bewijs is dat deze accounts aan de verdachte toebehoorden. De rechtbank overweegt het volgende.
SkyECC account [account 1]
De gebruiker van de account [account 1] heeft als gebruikersnaam verbasteringen van de achternaam van de verdachte, zoals: [bijnaam 1] en [bijnaam 2] . Uit historische verkeersgegevens blijkt dat het IMSI-nummer dat aan deze account was gekoppeld in de periode van 27 juli 2020 tot en met 3 augustus 2020 in de nachtelijke uren 24 keer gebruikmaakte van het basisstation [adres 2] te Nootdorp. Dit basisstation heeft de woning [adres 3] te [plaats 2] binnen het theoretisch bereik. Dit betreft de woning waar de echtgenote en kinderen van de verdachte stonden ingeschreven en waar de verdachte op 4 augustus 2020 is aangehouden.
Uit het dossier blijkt daarnaast dat de gebruiker van [account 1] op 27 juli 2020 zijn eigen telefoonnummer heeft gebeld en daarvan een screenshot naar een ander heeft verstuurd. Het telefoonnummer op het desbetreffende screenshot blijkt op 6 september 2019 in een politieregistratie aan de verdachte te zijn gekoppeld.
Ook stuurt de gebruiker van [account 1] in juli 2020 anderen berichten over het gebroken been van zijn zoontje en wordt een bijbehorende foto van een kind in een ziekenhuisbed verstuurd. Door de politie is vastgesteld dat één van de zoontjes van de verdachte in die periode ook een gebroken been had.
Op 5 augustus 2020, de dag na de aanhouding van de verdachte in het strafrechtelijk onderzoek Mango, wordt door de gebruiker van [account 1] in de chats onder meer gezegd: “Ben zn broertje”, “Ben broertje [bijnaam 2] ”, “Denk morgen wordt ie voorgeleid” en “… verder niemand anders aangehouden. Alleen hun 3e.”
De verdachte heeft een jongere broer, namelijk [broer] (hierna: jongere broer). Tijdens een zoeking op 19 februari 2021 werd in de woning van de jongere broer een Sky-telefoon met hetzelfde IMSI-nummer als het nummer dat aan de account [account 1] is gekoppeld aangetroffen. Daarnaast blijkt uit historische verkeersgegevens dat het desbetreffende IMSI-nummer in de periode 5 augustus 2020 tot en met 21 januari 2021 in de nachtelijke uren 139 keer gebruikmaakte van het basisstation [adres 4] te Leidschendam. De woning van de jongere broer valt binnen het theoretisch bereik van voormeld basisstation.
Op 20 december 2020 stuurde de gebruiker van [account 1] een bericht waarin hij zichzelf introduceert als “The smart guy […] from So Lounge”. Uit onderzoek blijkt volgens de politie dat de jongere broer eigenaar is geweest van een restaurant/cocktailbar genaamd So Lounge.
SkyECC account [account 2]
De gebruiker van de account [account 2] heeft als gebruikersnaam eveneens verbasteringen van de achternaam van de verdachte, zoals: [bijnaam 3] en [bijnaam 1] . De actieve periode van het Sky-ID [account 2] is 25 augustus 2020 tot en met 6 maart 2021. Uit historische verkeersgegevens blijkt dat het IMSI-nummer dat aan deze account was gekoppeld in de periode van 26 augustus 2020 tot en met 18 januari 2021 het meest gebruik heeft gemaakt van het basisstation op de [adres 5] te [plaats 1] . Dit basisstation heeft de PI [plaats 1] , locatie [locatie] in zijn theoretisch bereik. Naast dit basisstation wordt er enkel gebruikgemaakt van basisstations in de nabije omgeving van de PI [plaats 1] , locatie [locatie] . De verdachte verbleef in voornoemde periode in detentie in de PI [plaats 1] , locatie [locatie] .
Uit berichten van de gebruiker van [account 2] blijkt dat hij in de gevangenis zit en dat dit vanwege Encro is. Bovendien vertelt de gebruiker dat er geen drugs zijn gevonden, maar wel 1,5 miljoen euro. Het voorgaande is in lijn met de bevindingen van het onderzoek Mango, op grond waarvan de verdachte destijds was aangehouden.
Oordeel rechtbank
De raadsman heeft ten aanzien van [account 1] onder meer aangevoerd dat [bijnaam 2] een naam is die vaker gebruikt wordt, niet kan worden vastgesteld dat het telefoonnummer van de screenshot van 27 juli 2020 op die datum nog steeds bij de verdachte in gebruik was, beenbreuken veelvuldig voorkomen bij kinderen, broer niet altijd een familierelatie hoeft te zijn, in 2020 per dag 21.313 boetes werden opgelegd en dat de historische verkeersgegevens onvoldoende nauwkeurig zijn gemeten. De raadsman heeft ten aanzien van [account 2] onder meer aangevoerd dat er veel aanhoudingen na de Encrochat hack zijn geweest en er in PI [plaats 1] meer verdachten zullen zitten die Crypto-telefoons gebruiken.
De rechtbank volgt de bezwaren van de raadsman niet. Anders dan de raadsman stelt, is de rechtbank van oordeel dat op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, kan worden vastgesteld dat de verdachte tot zijn aanhouding op 4 augustus 2020 de gebruiker was van [account 1] , en zijn jongere broer vanaf 5 augustus 2020 de gebruiker was van [account 1] . Daarnaast kan worden vastgesteld dat de verdachte vanaf 26 augustus 2020 de gebruiker was van [account 2] .
Feit 1: voorbereidingshandelingen
De verdachte wordt verweten samen met anderen voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a Opiumwet te hebben verricht ter zake van de import, export en handel van meerdere partijen verdovende middelen in de periode van 25 augustus 2020 tot en met 16 december 2020. De raadsman heeft aangevoerd dat de gesprekken tussen de verdachte en zijn jongere broer slechts zien op de afhandeling van openstaande rekeningen, en voor het overige ook niet zien op voorbereidingshandelingen. Er was dan ook geen bijdrage van de verdachte aan mogelijke voorbereidingshandelingen, aldus de raadsman.
Verschaffen van inlichtingen
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte als [account 2] zijn jongere broer als [account 1] inlichtingen verschafte ter zake van de import, export en handel van meerdere partijen verdovende middelen. De verdachte had hiertoe, in de PI [plaats 1] , de SkyECC telefoon voorhanden.
Zo stuurde de verdachte zijn jongere broer op 26 augustus 2020 berichten over transporten naar Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Zweden en contactpersonen en tussenpersonen in die landen. Zo wordt er specifiek gesproken over de voorbereiding van een transport van Spanje naar Zweden. In deze context wordt bovendien gesproken over de handel in MDMA, ‘blokken’ (waarvan de rechtbank uit de context van de gesprekken begrijpt dat dit geperste cocaïne betreft) en ‘assies’ (hasj). Op latere data wordt gesproken over speed, boli (waarvan de rechtbank uit de context van de gesprekken begrijpt dat dit Boliviaanse cocaïne betreft) en colo (waarvan de rechtbank uit de context van de gesprekken begrijpt dat dit Colombiaanse cocaïne betreft).
Bovendien gaf de verdachte zijn jongere broer instructies over openstaande rekeningen, contacten om mee samen te werken en prijzen van verdovende middelen. Daarnaast verzocht de verdachte derden om na zijn aanhouding (verder) met zijn jongere broer samen te werken. De verdachte werd eveneens door zijn jongere broer op de hoogte gehouden van de kwaliteit van verdovende middelen, samenwerkingen en de voortgang van transporten.
MedeplegenDe rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat bij het voorgaande sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte, zijn jongere broer en derden. Zo gaf de verdachte zijn jongere broer gerichte instructies over voornoemde voorbereidingshandelingen. Op die wijze verrichtten de verdachte en zijn jongere broer voorbereidingshandelingen ten aanzien van de handel in onder meer cocaïne, speed/amfetamine en XTC/MDMA. De rechtbank acht het tenlastegelegde medeplegen voor dit feit dan ook bewezen.
Oordeel rechtbankOp grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Feit 2: voltooide import, export, handel
De verdachte wordt eveneens verweten samen met anderen opzettelijk cocaïne aanwezig te hebben gehad, ter zake van voltooide import, export en handel in de periode van 25 augustus 2020 tot en met 16 december 2020.
Bewijsminimum
De raadsman heeft aangevoerd dat de SkyECC-gesprekken in het dossier bestaan uit selectief geknipte en geplakte berichten, waarvan de context onduidelijk is. Ook is al het bewijs afkomstig uit één bron, namelijk de SkyECC berichten, aldus de raadsman. Deze berichten vinden geen steun in ander bewijs. Volgens de raadsman is dan ook niet voldaan aan het wettelijk bewijsminimum.
De rechtbank volgt dit verweer niet. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Allereerst bestaat het dossier uit meerdere Sky-ECC gesprekken, tussen verschillende accounts, op een significant aantal data binnen de tenlastegelegde periode. Bovendien zijn binnen de Sky-ECC gesprekken afbeeldingen verstuurd van onder meer blokken cocaïne, die de inhoud van de gesprekken ondersteunen. Al met al bieden de Sky-ECC gesprekken een breed beeld van de handel in verschillende soorten verdovende middelen.
Verder overweegt de rechtbank dat de bewijsregel van artikel 342, lid 2, Sv betrekking heeft op
getuigenverklaringen. Het bewijs van een strafbaar feit mag niet uitsluitend worden gevonden in de verklaring van één getuige. Ontsleutelde berichten zijn evenwel schriftelijke bescheiden, meer in het bijzonder ‘andere geschriften’ als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv en kunnen voor het bewijs worden gebruikt ‘in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen’. Een ander bewijsmiddel kan tevens een ‘ander geschrift’ zijn (ECLI:NL:HR:2004:AO9131). Een bewezenverklaring die enkel op pgp-berichten steunt, betekent dus niet dat artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv is geschonden, nu het bewijsmiddel van het ene andere geschrift (een pgp-bericht) steun vindt in een tweede ander geschrift (pgp-bericht). Omdat ontsleutelde berichten ‘andere geschriften’ zijn van de verschillende verdachten en geen verklaringen van die verdachten in de zin van artikel 341, lid 4, Sv zijn, is ook dit artikel niet van toepassing.
Wel neemt de rechtbank de nodige behoedzaamheid in acht bij het beoordelen van de Sky-ECC gesprekken, omdat zij, zoals de raadsman aanvoert, niet de beschikking heeft over alle uitgewisselde Sky-ECC berichten. De rechtbank neemt die behoedzaamheid in acht ter waarborg van de juistheid van de interpretatie, zoals de politie die in het dossier weergeeft en de daarbij door de politie gegeven uitleg van de weergegeven gesprekken. In het geval van een voor de verdachte belastende uitleg zal de rechtbank tot het oordeel moeten komen dat de inhoud van de chat redelijkerwijs niet voor een andere uitleg vatbaar is dan die belastende. Bij dat oordeel komt onder meer betekenis toe aan de aard en inhoud van die gesprekken en de betekenis van bepaalde bewoordingen.
Inhoud van de Sky-ECC berichten
De raadsman heeft voorts betoogd dat uit de berichten niet volgt dat de verdachte zijn jongere broer zou hebben aangestuurd ten aanzien van de handel in cocaïne, maar dat de gebruiker van [account 2] de gebruiker van [account 1] slechts bepaalde zaken meedeelde, met name ter zake van de afhandeling van geldzaken. Daarbij is er soms enkele dagen geen berichtenverkeer, wat niet rijmt met een continue betrokkenheid van de verdachte. Daarnaast volgt volgens de raadsman niet uit de berichten wat voor drugs in welke hoeveelheid daadwerkelijk is verkocht. Zo zijn er volgens de raadsman verschillende contra-indicaties voor geslaagde transacties, zoals berichten dat bepaalde transacties niet door zouden zijn gegaan. De rechtbank zal hieronder ingaan op deze verweren.
Transacties
Uit het verloop van de verschillende gesprekken in het dossier leidt de rechtbank af dat de verdachte zijn jongere broer wel degelijk aanstuurde ten aanzien van de handel in cocaïne. Zo geeft de verdachte zijn jongere broer op 26 augustus 2020 informatie over de afwikkeling van eerdere transacties, contactpersonen voor zowel internationale als nationale transporten en de status van bepaalde transporten. Hierbij wordt ook gesproken over ‘blokken’ (waarvan de rechtbank uit de context van het gesprek begrijpt dat dit geperste cocaïne betreft).
Vervolgens wordt op 4 september 2020 tussen de verdachte en zijn jongere broer gesproken over het mogelijk vacuüm verpakken van ‘14 stuks’ in een
stash(waarvan de rechtbank uit de context van het gesprek begrijpt dat dit over 14 blokken - en daarmee 14 kilogram - cocaïne in een verborgen ruimte gaat) in een kofferbak. Op 6 september 2020 geeft de verdachte zijn jongere broer tips en vraagt hij of alles gelukt is. Vervolgens schrijft de verdachte dat hij moet proberen om snel geld te krijgen, zodat hij weer klaar is voor een volgende ronde. Later die dag schrijft de jongere broer aan de verdachte onder meer: “Is door Je kan lekker slapen vandaag”. Op latere data volgen soortgelijke gesprekken over de handel in cocaïne. Zo bevat het dossier gesprekken over de in- en verkoopprijzen van cocaïne, en hoe om te gaan met koersresultaten bij een betaling in termijnen in een andere valuta. Daarbij verwijzen de verdachte en zijn jongere broer in gesprekken met elkaar en met derden naar boli (waarvan de rechtbank uit de context van de gesprekken begrijpt dat dit Boliviaanse cocaïne betreft) en colo (waarvan de rechtbank uit de context van de gesprekken begrijpt dat dit Colombiaanse cocaïne betreft), en worden afbeeldingen van blokken cocaïne uitgewisseld.
Al met al komt de rechtbank tot de volgende conclusies. Blijkens de chatberichten in het dossier was de verdachte betrokken bij in ieder geval de volgende (geslaagde) transporten van cocaïne: op 4 september 2020 (14 kilogram), 22 september 2020 (33 kilogram), 24 oktober 2020 (38 kilogram), 1 november 2020 (20 kilogram), 4 november 2020 (32 kilogram), 20 november 2020 (30 kilogram) en 4 december 2020 (20 kilogram). De rechtbank acht een geslaagd transport op 16 december 2020 van 38 kilogram niet bewezen, omdat de verdachte bezwaren uitte tegen dit transport, en zijn jongere broer vervolgens schreef dat hij de chauffeur terug zou laten komen. Voor dit transport staat dan ook niet vast of dit is voltooid, maar de rechtbank acht wel bewezen dat deze 38 kilogram is vervoerd.
De rechtbank concludeert dat bij de transporten van 20 november 2020 en 4 december 2020 sprake was van respectievelijk export en import, waarbij er op 20 november 2020 30 kilogram is verstuurd naar het Verenigd Koninkrijk en op 4 december 2020 20 kilogram is opgehaald uit België.
Er is aldus sprake van in ieder geval 187 kg verhandelde cocaïne, waarvan in ieder geval 50 kg is geëxporteerd dan wel geïmporteerd.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat ook voor dit feit sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte, zijn jongere broer en andere contacten. Na de aanhouding van de verdachte op 4 augustus 2020 nam de jongere broer de coördinerende rol in de (internationale) drugshandel van de verdachte over. Vanaf 26 augustus 2020, toen de verdachte in PI [plaats 1] beschikte over een telefoon met SkyECC-account, communiceerden de verdachte en zijn jongere broer veelvuldig over deze drugshandel. Uit de chats van 26 augustus 2020 valt af te leiden dat de verdachte zijn jongere broer op de hoogte stelde van de stand van zaken van de financiële administratie en de bestellingen van verdovende middelen. Hij verwees hem naar de juiste contacten voor transporten, naar bijvoorbeeld specifieke landen, en gaf hem opdracht contact op te nemen met deze mensen. De verdachte leverde dan ook een grote intellectuele bijdrage aan het onderhavige feit.
Voorts constateert de rechtbank dat de verdachte en zijn jongere broer op de dagen van transporten veel contact hebben, waarbij de jongere broer de verdachte op de hoogte houdt en de verdachte adviezen geeft en navraagt of alles goed is gegaan. Na een aantal transporten wordt deze communicatie minder intensief, naar de rechtbank begrijpt omdat de jongere broer ondertussen weet hoe het reilen en zeilen van de handel gaat. Het voorgaande doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de nauwe en bewuste samenwerking, nu duidelijk is dat de verdachte, ook in dat stadium, nog steeds een intellectuele bijdrage levert. Dit blijkt onder andere uit de chats van 16 december 2020, waarin de verdachte en zijn jongere broer de inkomsten en uitgaven bespreken en de verdachte zijn jongere broer uitlegt hoe hij een balans moet opmaken.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn jongere broer. Op die wijze faciliteerden de verdachte en zijn jongere broer de (internationale) handel in cocaïne, en verdienden zij daaraan. De rechtbank acht het tenlastegelegde medeplegen voor dit feit dan ook bewezen.
Oordeel rechtbank
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van 25 augustus 2020 tot en met 16 december in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met anderen om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk verkopen, afleveren en vervoeren,
van hoeveelheden cocaïne, speed/amfetamine, XTC/MDMA,
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit mede te plegen om daarbij behulpzaam te zijn en om daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen,
- zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en
- één voorwerp voorhanden te hebben waarvan verdachte en verdachtes mededaders wisten of ernstige reden hadden te vermoeden dat die bestemd was tot het plegen van die feiten
door meermalen
* via SkyECC besprekingen te voeren over de prijs en transport van verdovende middelen van en naar Engeland en Zweden en Denemarken, en
* via SkyECC besprekingen te voeren over de aankoop, over de wijze van transport van verdovende middelen en de wijze van verpakken en markeren van verdovende middelen, en
* via SkyECC besprekingen te voeren over de prijzen en opbrengsten van een verkoop van
verdovende middelen en de kwaliteit van verdovende middelen;
2.
hij, in de periode van 25 augustus 2020 tot en met 16 december 2020 in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met anderen meermalen opzettelijk binnen en buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, en heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht een gevangenisstraf van 10 jaar buitensporig hoog en heeft de rechtbank verzocht aansluiting te zoeken bij de gevangenisstraffen die gebruikelijk zijn in vergelijkbare gevallen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van handelingen ter zake van de (internationale en grootschalige) handel in cocaïne. De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor de handel in cocaïne, speed/amfetamine en XTC/MDMA. De verdachte heeft deze feiten gepleegd terwijl hij gedetineerd zat door middel van het contact met zijn jongere broer via een versleutelde telefoon.
De grootschalige handel in cocaïne, speed/amfetamine en XTC/MDMA heeft een bijzonder ontwrichtende invloed op de samenleving. Er gaan in deze handel grote sommen geld om, waardoor de financiële belangen van daders vaak groot zijn. Om die belangen te beschermen wordt (extreem) geweld dikwijls niet geschuwd. Vrijwel alle liquidaties die in het criminele circuit worden gepleegd, zijn direct of indirect het gevolg van conflicten in de onderwereld met betrekking tot deze drugshandel. Van de georganiseerde drugshandel gaat bovendien in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit, zoals het omkopen van douanebeambten of haven- of transportmedewerkers of zoals in het geval van de verdachte, een medewerker van de gevangenis. Boven- en onderwereld raken zodoende steeds meer met elkaar vermengd. Deze vormen van corruptie tasten het onderlinge vertrouwen binnen de samenleving in hoge mate aan en ondermijnen daarmee onze democratische rechtsstaat. Tot slot is het gebruik van drugs zeer schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers.
Het is naar het oordeel van de rechtbank passend dat voor de (internationale) handel in harddrugs lange, onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd. In de eerste plaats dient dit als vergelding voor de ontwrichting waar de verdachte (in)direct aan heeft bijgedragen. In de tweede plaats heeft het opleggen van zware straffen tot doel om anderen ervan te weerhouden zich met drugscriminaliteit in te laten.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 31 december 2024. De verdachte is eerder veroordeeld voor strafbare feiten. Daarnaast loopt er op dit moment een ander strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte, waarin hij eveneens wordt verdacht van het overtreden van de Opiumwet. Maar, de verdachte is in de afgelopen vijf jaren niet onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke feiten als de onderhavige. Aan het strafblad van de verdachte komt daarmee geen betekenis toe bij de bepaling van de straf die de rechtbank de verdachte zal opleggen.
Persoon van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting toegelicht dat het hem zwaar valt dat hij tijd met zijn gezin moet missen, doordat hij al bijna 22 maanden in voorarrest zit. Tijdens de voorlopige hechtenis zijn twee kinderen van de verdachte overleden en is ook de grootmoeder van de verdachte overleden. De echtgenote van de verdachte heeft het zwaar, en hij zou haar graag tot steun willen zijn in de zorg voor hun kinderen.
Conclusie
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt vermeld voor de in- en/of uitvoer van meer dan 20 kilogram harddrugs, door een dader die enige rol speelt in een organisatie, een gevangenisstraf van 72 maanden. Hierbij is relevant dat de straf substantieel zal oplopen naar gelang het gewicht van de harddrugs meer is dan 20 kilogram, tot het – in dit geval – wettelijk maximum van een gevangenisstraf van twaalf jaar, op grond van artikel 10, vijfde lid, van de Opiumwet.
De rechtbank acht strafverhogend dat de verdachte zeer grote hoeveelheden cocaïne, namelijk in ieder geval 187 kilogram, heeft verhandeld. Uit de verschillende Sky ECC-gesprekken in het dossier, leidt de rechtbank af dat de verdachte hierbij een aansturende en coördinerende rol had. Daarnaast betrok hij anderen bij de handel in harddrugs, zoals zijn jongere broer.
Ook acht de rechtbank strafverhogend dat de verdachte zijn handel in harddrugs voortzette vanuit PI [plaats 1] , terwijl hij in voorarrest zat vanwege een ander strafrechtelijk onderzoek. Uit Sky-ECC berichten van 25 augustus 2020 in het dossier leidt de rechtbank af de verdachte zelfs een Sky-ECC telefoon de gevangenis in heeft laten smokkelen om zijn criminele activiteiten voort te zetten. Het voorgaande getuigt van een groot gebrek aan respect voor het Nederlandse rechtssysteem. Van het omkopen van gevangenispersoneel gaat bovendien een corrumperend effect uit.
Hoewel de verdachte en zijn raadsman hier zelf ook een niet gering aandeel in hadden, weegt de rechtbank de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden sinds de feiten - die meer dan vier jaar geleden plaatsvonden – in strafverlagende zin mee.
Ook acht de rechtbank enigszins strafverlagend dat het verrichten van voorbereidingshandelingen ten aanzien van de (internationale) handel in cocaïne en het voorhanden hebben van cocaïne nauw met elkaar samenhangen.
Alles overwegende, zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren opleggen, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Die straf is één jaar lager dan door de officier van justitie gevorderd, omdat de rechtbank ten aanzien van feit 2 minder (internationale) transporten bewezen acht dan door de officier van justitie is aangevoerd en voorts meer rekening houdt met de overschrijding van de redelijke termijn.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen;
-
een ander trachten te bewegen om dat feit te mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen;
-
zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
-
voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van ;
9 (NEGEN) JAREN
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.X. Cozijn, voorzitter,
mr. S. Pereth, rechter,
mr. drs. A. van Welie, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. V.K.M. Hanssen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 februari 2025.