ECLI:NL:RBDHA:2025:20038

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
NL24.12513
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling verblijfsrecht van een Poolse Unieburger in Nederland en de rechtmatigheid van de opgelegde verwijderingsmaatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende het verblijfsrecht van een Poolse Unieburger, eiser, die in Nederland verblijft. De rechtbank oordeelt dat de minister van Asiel en Migratie, verweerder, terecht heeft geconcludeerd dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht. Eiser, geboren in 1996, is sinds 16 juli 2020 in Nederland en staat sinds 14 april 2023 geregistreerd als niet-ingezetene. Verweerder heeft vastgesteld dat eiser langer dan drie maanden in Nederland verblijft zonder te voldoen aan de voorwaarden van het Vreemdelingenbesluit 2000. Eiser heeft een verwijderingsmaatregel opgelegd gekregen, die door de rechtbank als redelijk en deugdelijk gemotiveerd wordt beschouwd.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het belang van de Nederlandse Staat bij de verwijdering van eiser zwaarder weegt dan het belang van eiser om in Nederland te verblijven. Eiser heeft een zwervend bestaan geleid, heeft geen positieve bijdrage aan de samenleving geleverd en heeft geen bewijsstukken overgelegd ter onderbouwing van zijn psychische problematiek. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het kader van de verwijderingsmaatregel in het voordeel van de Nederlandse Staat uitvalt, gezien de omstandigheden van de zaak en de achtergrond van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.12513

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht. Daarbij is tevens bepaald dat eiser Nederland binnen één maand dient te verlaten.
Bij besluit van 18 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht hangende het beroep een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening (NL24.12515), op 15 oktober 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1996 en heeft de Poolse nationaliteit. Op 16 juli 2020 is eiser voor het eerst in Nederland aangetroffen. Sinds 14 april 2023 staat hij in de Basisregistratie personen geregistreerd als niet-ingezetene. Uit een overzicht van de politie volgt dat eiser 54 registraties op zijn naam heeft en 12 digibonnen, waarvan 16 registraties ‘overlast zwervers’. Op 9 januari 2024 is eiser gehoord door de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM). Vervolgens is het primaire besluit genomen.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van het Unierecht. Eiser verblijft langer dan drie maanden in Nederland en voldoet niet aan de voorwaarden van artikel 8.12, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Verweerder heeft eiser daarnaast een verwijderingsmaatregel opgelegd. In dit verband heeft verweerder het belang van eiser om in Nederland te verblijven minder zwaar laten wegen dan het belang van de Nederlandse Staat bij verwijdering van eiser. Het tegen het primaire besluit ingestelde bezwaar van eiser is in het bestreden besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Beoordeling van de beroepsgronden
3. Eiser voert aan dat ten onrechte onderzoek is gedaan naar zijn rechtmatig verblijf. Hij heeft nooit een beroep gedaan op de openbare middelen en de enkele omstandigheid dat hij een zwervend bestaan leidt, is onvoldoende om te betwijfelen of hij over voldoende middelen van bestaan beschikt. Volgens eiser was tot in beroep ook onvoldoende inzichtelijk van welk concreet overlastgevend gedrag sprake was.
3.1.
Op grond van artikel 8.16, eerste lid, tweede volzin, van het Vb kan de minister in specifieke gevallen van redelijke twijfel onderzoeken of aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf wordt voldaan. De rechtbank volgt verweerder in diens standpunt dat de sinds het jaar 2020 veelvuldig geregistreerde overlast – waaronder betrekking hebbend op overlast zwervers, overlast in verband met alcohol en drugs, verward gedrag en slapen op of aan de weg – voldoende aanleiding vormde voor verweerder om te betwijfelen of eiser over voldoende middelen van bestaan beschikte (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2873, r.o. 3.1). Dat de betreffende politieregistraties pas in beroep zijn overgelegd, doet daaraan niet af, nu de registraties voorafgaand aan het onderzoek wel al bestonden.
4. Eiser voert verder aan dat verweerder bij de beoordeling van zijn rechtmatig verblijf onvoldoende rekening heeft gehouden met eisers (psychische) problematiek, waarvoor hij ook opgenomen is geweest bij Antes. Hij stelt wegens zijn klachten niet te kunnen werken, maar arbeid te willen hervatten zodra zijn gezondheid dit toelaat. In 2023 heeft hij wel in Nederland gewerkt. Verder betekent zijn zwervend bestaan volgens hem niet dat hij niet over voldoende middelen van bestaan beschikt. Hij wijst erop dat hij nooit een beroep heeft gedaan op de openbare middelen.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht en afdoende gemotiveerd heeft geconcludeerd dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb. Uit Suwinet is gebleken dat eiser in 2023 in een periode van twee maanden 80 uur arbeid in loondienst in Nederland heeft verricht. Niet in geschil is dat hij sindsdien geen arbeid meer heeft verricht en dat hij ook niet bij het UWV staat geregistreerd als werkzoekende. Dat eiser vanwege zijn psychische gesteldheid onvrijwillig werkloos is geraakt en niet in staat was nieuw werk te zoeken, is niet aannemelijk gemaakt. Daarbij is van belang dat eiser geen bewijsstukken heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn psychische situatie en de behandeling daarvoor.
4.2.
Verweerder heeft daarnaast terecht en deugdelijk gemotiveerd geconcludeerd dat eiser niet beschikt over voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, onder b, van het Vb. De omstandigheid dat een vreemdeling geen beroep heeft gedaan op de algemene middelen leidt niet zonder meer tot de conclusie dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt, maar kan wel van belang zijn bij de beoordeling of sprake is van voldoende middelen van bestaan (zie de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2502, r.o. 17.1). Hoewel de omstandigheid dat eiser geen beroep heeft gedaan op het socialebijstandsstelsel in Nederland dus van belang is bij de beoordeling of hij beschikt over voldoende middelen van bestaan, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat eiser niet over voldoende middelen van bestaan beschikt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser zelf niet heeft gesteld of onderbouwd dat hij over middelen of vermogen beschikt en dat hij tijdens het gehoor van 9 januari 2024 heeft verklaard dat hij in zijn levensonderhoud voorziet door statiegeld te verzamelen.
5. Eiser voert tot slot aan dat de belangenafweging in het kader van de verwijderingsmaatregel in zijn voordeel had moeten uitvallen, omdat aan zijn belang bij verblijf in Nederland meer gewicht toekomt dan aan het belang van de Nederlandse Staat.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid een verwijderingsmaatregel aan eiser heeft kunnen opleggen. In het kader van de belangenafweging heeft verweerder in eisers nadeel kunnen laten meewegen dat hij geen positieve bijdrage aan de Nederlandse samenleving heeft geleverd door sinds zijn komst naar Nederland een zwervend bestaan te leiden en jarenlang overlast te hebben veroorzaakt. Hij heeft hier het overgrote deel van de tijd niet gewerkt en ook niet naar werk gezocht. Tegelijkertijd heeft hij wel gebruik gemaakt van instellingen en (hulp)organisaties die deels met publiek geld gefinancierd worden. Verder heeft verweerder van belang kunnen achten dat eiser in Nederland geen familie of gezin heeft en dat hij de Nederlandse taal niet spreekt. Eisers banden met Polen zijn daarentegen wel sterk, omdat hij daar is geboren en opgegroeid en bekend is met de Poolse taal en cultuur. Ten aanzien van eisers psychische problematiek heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat eiser daar ook in Polen voor behandeld kan worden. Verweerder heeft op grond van het voorgaande, in samenhang bezien, in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat aan het belang van de Nederlandse Staat bij eisers verwijdering meer gewicht toe komt dan aan eisers belang om in Nederland te verblijven.
6. De beroepsgronden slagen niet. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Feijtel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.