Deze uitspraak betreft de uitvaardiging van een inreisverbod aan een eiser met de Colombiaanse nationaliteit. De eiser is het niet eens met het inreisverbod dat door de minister van Asiel en Migratie is opgelegd en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 29 september 2025 de zaak behandeld, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. M. Gavami. De minister van Asiel en Migratie is niet verschenen op de zitting.
De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het inreisverbod dat op 24 augustus 2024 is uitgevaardigd voor de duur van twee jaar. De eiser heeft op 26 juli 2024 de Europese Unie verlaten en had op dat moment geen rechtmatig verblijf meer. De rechtbank stelt vast dat de eiser niet tijdig een zienswijze heeft ingediend op het voornemen tot het opleggen van het inreisverbod. De rechtbank concludeert dat het inreisverbod niet onzorgvuldig is uitgevaardigd, ondanks de argumenten van de eiser dat zijn privé- en familieleven niet in overweging zijn genomen.
De rechtbank oordeelt dat de eiser zelf verantwoordelijk is voor het niet indienen van een zienswijze en dat de minister terecht heeft besloten het inreisverbod uit te vaardigen. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat het inreisverbod in stand blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt en de eiser heeft de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.