In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan op 27 oktober 2025 over een beroep dat eiser heeft ingediend tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiser had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de minister had niet binnen de gestelde termijn van acht weken beslist. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet tijdig een besluit heeft genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet verplicht was om eerst een ingebrekestelling te sturen, gezien de eerdere uitspraak van de rechtbank waarin een termijn was gesteld voor de beslissing op de aanvraag.
De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die door de minister moet worden betaald. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 453,50, rekening houdend met de inschakeling van een professionele juridische hulpverlener. De uitspraak is openbaar gemaakt op 27 oktober 2025.