In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een asielaanvraag heeft ingediend in Nederland, heeft bezwaar gemaakt tegen een geplande overdracht aan Kroatië, die op 2 september 2025 zou plaatsvinden. Hij verzocht de voorzieningenrechter om te beslissen dat hij niet mag worden overgedragen totdat op zijn bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond. Verzoeker betoogde dat de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Kroatië gebrekkig zijn en dat hij in een situatie van onmenselijke behandeling terecht zou komen. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoeker onvoldoende nieuwe feiten heeft aangedragen die zouden wijzen op een verandering in de situatie ten opzichte van eerdere procedures. Ook zijn medische omstandigheden werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd om de overdracht te verhinderen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen had en dat de minister van Asiel en Migratie bevoegd was om verzoeker over te dragen aan Kroatië. De uitspraak is op 30 augustus 2025 telefonisch medegedeeld aan partijen en is bekendgemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.