ECLI:NL:RBDHA:2025:19764

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.15066
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking asielvergunning wegens onjuiste gegevens en achterhouden van identiteitsinformatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn asielvergunningen voor bepaalde en onbepaalde tijd behandeld. De intrekking vond plaats op basis van het verstrekken van onjuiste gegevens en het achterhouden van informatie die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zou hebben geleid. Eiser had eerder asielvergunningen verkregen, maar verweerder concludeerde dat hij deze niet zou hebben gekregen als hij op de hoogte was geweest van de juiste identiteitsgegevens. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het achterhouden van de juiste gegevens doorslaggevend was voor de verlening van de vluchtelingenstatus. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, waardoor de intrekking van de vergunningen, het terugkeerbesluit en het inreisverbod niet standhouden. Eiser krijgt de proceskosten vergoed, maar het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verweerder om adequaat te motiveren waarom bepaalde gegevens van invloed zijn op de asielstatus van een aanvrager.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.15066

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] alias [alias eiser] ,V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Berger),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S.S.H. Orsel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 6 maart 2025. Bij dat besluit heeft verweerder: 1) eisers asielvergunningen voor onbepaalde en bepaalde tijd ingetrokken, 2) een terugkeerbesluit uitgevaardigd en 3) een inreisverbod opgelegd.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser was in het bezit van een asielvergunning voor onbepaalde tijd en daarvóór in het bezit van een asielvergunning voor bepaalde tijd. Verweerder heeft deze vergunningen ingetrokken, omdat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid. [1] Verweerder ging er namelijk vanuit dat eiser [alias eiser] was, maar later is gebleken dat eiser [eiser] is. Ook de geboortedatum en de geboorteplaats in Iran van eiser bleken anders te zijn dan eerder opgegeven. Zo stelde eiser eerder te zijn geboren in [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1969 en later in [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 1969.
2.1.
Verweerder had de vergunningen al in 2020 ingetrokken, maar de hoogste bestuursrechter heeft de intrekking uit 2020 vernietigd bij uitspraak van 25 januari 2023. [2] In die uitspraak heeft de hoogste bestuursrechter geoordeeld dat de onvolledige verklaringen van eiser terecht zijn aangemerkt als het verstrekken van onjuiste gegevens, dan wel het achterhouden van gegevens. De hoogste bestuursrechter oordeelde echter ook dat verweerder ten onrechte niet had beoordeeld of het achterhouden van de andere identiteitsgegevens doorslaggevend is geweest voor verlening van de vluchtelingenstatus aan eiser.
2.2.
Verweerder heeft bij de huidige intrekking, onder verwijzing naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 25 januari 2023, herhaald dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden. Verder heeft verweerder geconcludeerd dat hij destijds aan eiser geen asielvergunning zou hebben verleend als hij bekend was geweest met de juiste persoonsgegevens. Tot slot komt verweerder op basis van een actuele toetsing tot de conclusie dat eiser op dit moment bij terugkeer naar Iran geen gegronde vrees voor vervolging [3] heeft of een reëel risico loopt op ernstige schade. [4]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser voert meerdere redenen aan waarom hij het oneens is met de intrekking. Kortgezegd is het betoog van eiser op te delen in drie onderdelen: 1) verweerder heeft onvoldoende uitgelegd waarom hij aan eiser geen asielvergunning had verleend als hij ten tijde van die eerdere beslissing op de hoogte was geweest van alle juiste gegevens (hierna: de ex-tunc toets), 2) verweerder heeft onvoldoende uitgelegd waarom eiser op dit moment bij terugkeer naar Iran geen gegronde vrees voor vervolging zou hebben (de ex-nunc toets), 3) verweerder heeft niet alle relevante elementen betrokken in de belangenafweging in het kader van zijn recht om privéleven uit te oefenen in Nederland. [5] Tot slot heeft eiser verzocht om een schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
De ex-tunc toets
4. De rechtbank gaat allereerst in op de vraag of verweerder voldoende overtuigend heeft uitgelegd dat het achterhouden van de andere identiteitsgegevens doorslaggevend is geweest voor verlening van de vluchtelingenstatus aan eiser. De rechtbank gaat eerst uitgebreider in op het standpunt van verweerder en zal vervolgens bespreken hoe dit zich verhoudt tot de feiten en omstandigheden uit het dossier. Op basis daarvan zal de rechtbank tot een oordeel komen.
4.1.
In de besluitvorming heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat aan eiser een vergunning is verleend omdat geloofwaardig werd geacht dat eiser politieke activiteiten had verricht en dat hij daarom te vrezen zou hebben voor vervolging bij terugkeer naar Iran. Het voornemen vermeldt dat eiser weinig heeft verklaard over zijn gestelde politieke activiteiten en de daaruit voortvloeiende problemen, maar dat vanwege de overgelegde documenten alsnog geloofwaardig is geacht dat eiser te vrezen heeft voor vervolging in Iran. Omdat het vluchtverhaal en de overgelegde documenten gekoppeld zijn aan [alias eiser] en niet aan [eiser] , had verweerder bij bekendheid met de juiste identiteitsgegevens eiser niet in het bezit gesteld van de vluchtelingenstatus.
Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat de motivering in de besluitvorming enige nuance behoeft. Hij heeft aangegeven dat de besluitvorming niet zo moet worden gelezen dat het asielrelaas uitsluitend geloofwaardig is geacht vanwege de documenten die eiser toen heeft overgelegd. De gemachtigde van verweerder heeft toegelicht dat de verklaringen van eiser in zijn eerste asielprocedure en de verklaringen uit zijn tweede asielprocedure in samenhang zijn beoordeeld met de overgelegde documenten. Dat heeft uiteindelijk geleid tot het geloofwaardig achten van eisers asielrelaas. Nu het hele relaas, zowel de verklaringen als de documenten, verbonden zijn aan de persoon [alias eiser] , was verweerder destijds bij bekendheid met de juiste identiteitsgegevens niet overgegaan tot verlening van de vergunning.
4.2.
Uit het rechtbankdossier blijkt dat eisers eerste asielaanvraag bij besluit van 7 april 1992 is afgewezen. De reden daarvoor was dat eiser tegenstrijdige verklaringen had afgelegd en een document had overgelegd dat negatief werd beoordeeld. Eiser heeft toen om herziening van die beslissing verzocht. De voormalige gemachtigde van eiser heeft er tijdens de procedure (op 30 november 1992) bij verweerder op gewezen dat er met betrekking tot aanvragen van Iraanse asielzoekers in die periode een “inhaaloperatie” gaande was. Daarbij heeft hij aan verweerder gevraagd om de mogelijkheid te onderzoeken om aan eiser alsnog een vluchtelingenstatus te verlenen. Uit het dossier blijkt dat verweerder een paar weken daarna (op 17 december 1992) alsnog een vergunning aan eiser heeft verleend. Uit dat inwilligingsbesluit valt niet op te maken wat de reden is geweest voor de inwilliging. Eiser heeft later in 2006 een nieuwe asielvergunning gekregen, nadat zijn eerdere vergunning was ingetrokken en eiser ongewenst was verklaard (vanwege openbare orde aspecten). Ook uit die inwilliging valt niet op te maken wat de reden is geweest voor inwilliging.
Tijdens de zitting heeft de rechtbank aan verweerder gevraagd of er onderliggende stukken zijn, met name minuten [6] , waaruit kan worden opgemaakt wat de doorslaggevende reden was om aan eiser een vergunning te verlenen in 1992 en 2006. De gemachtigde van verweerder heeft aangegeven dat er geen minuten zijn teruggevonden met betrekking tot de procedure die tot inwilliging heeft geleid in 1992. Voor de procedure die in 2006 tot inwilliging heeft geleid, heeft verweerder wel minuten terug gevonden in het interne systeem. Volgens de gemachtigde van verweerder staat daar kortgezegd in dat het asielrelaas van eiser eerder niet heel sterk werd bevonden, maar dat aan hem het voordeel van de twijfel is gegeven. In de procedure van 2006 werd geen reden gezien om daar anders over te oordelen.
4.3.
Zoals uit de uitspraak van de hoogste bestuursrechter volgt, moet verweerder beoordelen of het achterhouden van de andere identiteitsgegevens doorslaggevend is geweest voor verlening van de vluchtelingenstatus. Ofwel, of eiser geen asielvergunning zou hebben verkregen als verweerder destijds op de hoogte was geweest van de juiste dan wel andere identiteitsgegevens. Stukken die informatie geven over de reden voor vergunningverlening (zoals minuten) zijn in dat kader relevant. Het enkel ontbreken van onderliggende minuten maakt volgens de rechtbank niet dat verweerder een dergelijke beoordeling per definitie niet meer kan maken. De rechtbank is echter van oordeel dat de motivering van verweerder in dit specifieke geval onvoldoende overtuigend is om te concluderen dat het achterhouden van de juiste dan wel andere identiteitsgegevens doorslaggevend is geweest voor de verlening van de vluchtelingenstatus aan eiser. Uit het dossier, zoals onder 4.2. weergegeven, valt namelijk onvoldoende duidelijk op te maken wat de daadwerkelijke (doorslaggevende) reden is geweest voor het verlenen van de vluchtelingenstatus. Hierbij is ook van belang dat in deze intrekkingsprocedure door verweerder een nadruk wordt gelegd op eerder overgelegde documenten, terwijl destijds een document is overgelegd dat juist negatief beoordeeld werd. Bij de eerste aanvraag was dit document bovendien een van de redenen voor afwijzing. Daar komt bij dat kort na de brief van eisers voormalige gemachtigde op 30 november 1992 de eerste aanvraag is ingewilligd, terwijl niet uit het dossier blijkt dat in die tijd nieuwe documenten of verklaringen aan de aanvraag ten grondslag zijn gelegd. Met de feiten en omstandigheden die nu bekend zijn, is voor verweerder dan ook niet adequaat te beoordelen of het achterhouden van de andere identiteitsgegevens doorslaggevend is geweest voor de vergunningverlening. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het achterhouden van de juiste dan wel andere identiteitsgegevens doorslaggevend was voor het verlenen van de vluchtelingenstatus.
4.4.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om in te gaan op de beroepsgronden van eiser over de ex-nunc toetsing en over het recht om zijn privéleven in Nederland uit te oefenen.
Het verzoek om schadevergoeding
4.5.
Over het verzoek om schadevergoeding overweegt de rechtbank het volgende.
4.6.
Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat ook in het geval van intrekking van een asielvergunning de redelijke termijn aanvangt op het moment dat de desbetreffende vreemdeling beroep instelt tegen het besluit waarbij die intrekking heeft plaatsgevonden. In de zaak van eiser is de redelijke termijn aangevangen op 31 maart 2025 (de datum waarop eiser beroep indiende tegen de intrekking van 6 maart 2025). De (hoger) beroepsprocedure over het eerdere intrekkingsbesluit is niet van belang. Dat geschil is met de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 25 januari 2023 geëindigd, omdat de intrekking van een asielvergunning een ambtshalve karakter heeft en verweerder na de uitspraak van 25 januari 2023 niet gehouden was een nieuw besluit te nemen. [7] De rechtbank wijst het verzoek dan ook af. Het is voorstelbaar dat de lange periode van onzekerheid eiser zwaar valt, maar die omstandigheid is onvoldoende voor een ander oordeel op dit punt.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. Nu de intrekking onvoldoende is gemotiveerd, vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. Dat betekent dat de intrekking van de vergunningen, het terugkeerbesluit en het inreisverbod geen stand houden.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser heeft moeten maken. Toegekend wordt € 1.816,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het deelnemen aan de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 6 maart 2025;
  • bepaalt dat verweerder de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.816,- aan eiser moet vergoeden;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, voorzitter, en mr. J.J.P. Bosman en M.D. Gunster, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 25 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:230.
3.Zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag.
4.Zoals bedoeld in artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn (Richtlijn 2011/95), geïmplementeerd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
5.Artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
6.Dit zijn kortgezegd interne documenten waarin medewerkers van de IND onder andere informatie opnemen over redenen om een aanvraag in te willigen dan wel af te wijzen.
7.Zie voor het voorgaande de uitspraak van de Afdeling van 23 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5315.