ECLI:NL:RBDHA:2025:1973

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
NL25.4404
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan eiser op 26 januari 2025. Eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, die is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld met behulp van telehoren, waarbij eiser vanuit het detentiecentrum in Rotterdam en zijn gemachtigde vanuit de rechtbank in Groningen aanwezig waren. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de maatregel van bewaring heeft opgelegd vanwege het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De minister heeft verschillende gronden aangevoerd, zowel zware als lichte, die de maatregel onderbouwen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser besproken en de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve getoetst. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen niet betwist, en de rechtbank concludeert dat er voldoende grond is voor de maatregel van bewaring.

De rechtbank heeft ook de medische omstandigheden van eiser in overweging genomen en vastgesteld dat deze voldoende zijn meegewogen bij de oplegging van de maatregel. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft aangenomen dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de vertrekplicht en dat een lichter middel niet volstaat om de uitzetting te verzekeren. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.4404

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiser,

V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. P.J.J. van de Kerkhof),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. De minister heeft op 26 januari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum]
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag dat eiser.
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3.2.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf. Eiser heeft op 9 januari 2025 een aanvullende beschikking ontvangen waarin een terugkeerbesluit voor Marokko besloten ligt.
Gronden
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 4c en 4d die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, niet heeft betwist. De rechtbank ziet ook ambtshalve toetsend geen aanleiding voor het oordeel dat deze gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze zware en lichte gronden in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat. De rechtbank laat de beoordeling van de rechtmatigheid van de gronden 3d en 3i daarom onbesproken.
Lichter middel
7. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat daarom niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat de medische omstandigheden van eiser kenbaar zijn gemaakt en voldoende zijn meegewogen bij de oplegging van de maatregel van bewaring. De minister heeft eiser erop gewezen dat hij zich bij medische en/of psychische klachten kan wenden tot de medische dienst van het detentiecentrum. Daarnaast is aan eiser medegedeeld dat hij een intake zal krijgen bij de medische dienst, die zijn gezondheidstoestand zal beoordelen en blijven monitoren om te bepalen in hoeverre medische en/of psychische zorg noodzakelijk is.
7.2.
Verder is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid
8. De rechtbank stelt vast dat de minister op de derde dag van de inbewaringstelling, namelijk op 28 januari 2025, een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. Daarnaast heeft de minister op 27 januari 2025 bij de zaaksofficier navraag gedaan of er bezwaar bestaat tegen de voorgenomen uitzetting, en is op 4 februari 2025 de lp [2] -aanvraag doorgezonden naar de Marokkaanse autoriteiten. Deze gang van zaken vindt de rechtbank voldoende voortvarend.
Zicht op uitzetting
9. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko niet ontbreekt. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling [3] van 14 november 2022 en 8 augustus 2023, waarin is geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen niet ontbreekt. [4] De rechtbank ziet geen aanleiding om in het geval van eiser anders te oordelen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Laissez-passer.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269 en van 8 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3033.