ECLI:NL:RBDHA:2025:19656

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.27108
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Iraanse vrouw afgewezen wegens ongeloofwaardigheid van asielmotieven en kennelijk ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse vrouw, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als kennelijk ongegrond, met een inreisverbod van twee jaar. De eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, heeft haar asielmotieven onderbouwd met claims van mishandeling door haar vader vanwege een verboden relatie en haar afwending van de islam. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 25 september 2025, waarbij de eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank oordeelde dat de minister zich terecht op het standpunt had gesteld dat de verklaringen van de eiseres over haar vader niet geloofwaardig waren, en dat de asielmotieven niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij terugkeer naar Iran een reëel risico liep op vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op de noodzaak van een tijdige indiening van de asielaanvraag, wat de geloofwaardigheid van de eiseres ondermijnde. De rechtbank oordeelde dat de minister de aanvraag als kennelijk ongegrond had kunnen afwijzen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.27108

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Gavami),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Epema).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft tevens een inreisverbod aan eiseres opgelegd voor de duur van twee jaar.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (NL25.27109).
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 25 september 2025 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Mehrian. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het asielrelaas
1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1997 en de Iraanse nationaliteit te hebben. Zij heeft op 27 mei 2022 de hier aan de orde zijnde asielaanvraag ingediend.
2. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag – samengevat weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. De vader van eiseres is een streng gelovige man en heeft eiseres willen uithuwelijken aan haar neef. Zij had echter in het geheim een relatie met [persoon A] en wilde niet met haar neef trouwen. Eiseres is vanwege haar verboden relatie door haar vader mishandeld en met de dood bedreigd. Vervolgens is zij Iran ontvlucht. Daarnaast heeft zij zich afgewend van de islam en zij is tegen het Iraanse regime, aldus eiseres.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
  • De identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • De problemen met haar vader naar aanleiding van haar verboden intieme relatie met [persoon A] ;
  • De afwending van de islam en het sinds haar 22e jaar niet meer praktiseren;
  • De deelname in Nederland aan een demonstratie tegen het Iraanse regime en actief zijn op social media.
3.1.
Verweerder acht het eerste, het derde en het vierde asielmotief geloofwaardig. Het tweede asielmotief in het asielrelaas van eiseres acht verweerder daarentegen niet geloofwaardig. De verklaringen van eiseres over dit asielmotief vormen volgens verweerder geen samenhangend en aannemelijk geheel, waarmee niet wordt voldaan aan artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarnaast werpt verweerder eiseres tegen dat zij haar asielaanvraag zonder goede reden niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend, als bedoeld in artikel 31, zesde lid, onder d, van de Vw, en verder dat eiseres in grote lijnen niet als geloofwaardig kan worden beschouwd, als vermeld in artikel 31, zesde lid, onder e, van de Vw. Eiseres kan op grond van de geloofwaardig geachte asielmotieven niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en zij heeft hiermee evenmin aannemelijk gemaakt dat zij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d en h, van de Vw.
De geloofwaardigheid van het tweede asielmotief
4. Eiseres betoogt dat verweerder het asielmotief over de problemen met haar vader ten onrechte en ondeugdelijk gemotiveerd ongeloofwaardig heeft geacht. Eiseres betwist dat haar verklaringen niet samenhangend en aannemelijk zijn. Verder stelt zij dat zij vanwege haar psychische toestand niet op een eerder moment asiel heeft kunnen aanvragen. Voorts bestrijdt eiseres dat zij in grote lijnen niet als geloofwaardig kan worden beschouwd.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiseres over haar vader niet rijmen met informatie uit openbare bron. Volgens eiseres is de zorg voor haar na de scheiding van haar ouders overgegaan op haar moeder en bleef dit zo nadat haar moeder hertrouwde. Uit algemene landeninformatie (het Algemeen Ambtsbericht Iran 2021, p. 100) volgt echter dat het in Iran in geval van een echtscheiding gebruikelijk is dat de zorg voor kinderen na hun zevende levensjaar – zoals bij eiseres aan de orde was – overgaat naar de vader. Het is wettelijk bepaald dat de zorg overgaat op de vader als de moeder op enig moment hertrouwt en dat een nieuw huwelijk van de vader daar geen invloed op heeft. Eiseres heeft aangevoerd dat na het hertrouwen van haar moeder de zorg bij haar moeder bleef omdat de nieuwe vrouw van haar vader niet wilde dat hij de zorg over eiseres kreeg. Zij wijst er op dat uit het ambtsbericht volgt dat ouders van de hoofdregel kunnen afwijken, en stelt dat verweerder zich baseert op onvolledige informatie over haar vader, diens karakter en de omstandigheden in het gezin. Verweerder heeft zich hierover echter niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de door eiseres gestelde feitelijke gang van zaken niet aannemelijk is gezien het beeld dat eiseres heeft geschetst van haar vader, als streng gelovige, dominante en controlerende man. Dit beeld rijmt voorts niet goed met de verklaring van eiseres dat zij aan de universiteit heeft mogen studeren, auto mocht rijden en zonder toezicht van haar ouders bij haar oma (van moederskant) heeft mogen wonen. Ook als de reden daarvoor, zoals eiseres stelt, eer gerelateerd zou zijn, valt – zo stelt verweerder niet ten onrechte – alsnog niet in te zien dat een streng religieuze, dominante en controlerende vader eiseres dergelijke vrijheden zou hebben gegeven.
4.2.
Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres vaag heeft verklaard over haar relatie met [persoon A] . Daarbij heeft verweerder haar kunnen tegenwerpen dat zij sinds haar vertrek uit Iran niet heeft geprobeerd contact met [persoon A] te krijgen en ook niet naar hem heeft geïnformeerd. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat eiseres heeft verklaard dat zij jarenlang een intieme relatie met [persoon A] heeft gehad en dat zij de relatie ook wilden voortzetten. Dat eiseres – zoals zij stelt – om psychische redenen die verband houden met angstklachten, niet in staat was om contact met [persoon A] te zoeken, heeft verweerder niet hoeven volgen, omdat een voldoende onderbouwing van deze stelling ontbreekt. Eiseres heeft weliswaar verwezen naar het MediFirst-advies en een bericht van een GZA-arts waaruit blijkt dat sprake is van (enige) psychische problematiek bij haar, maar uit deze informatie volgt niet dat eiseres sinds haar aankomst in Nederland vanwege haar angstklachten op geen enkel moment in staat is geweest om contact te zoeken met [persoon A] of naar hem te informeren. Daarbij heeft verweerder ook kunnen betrekken dat eiseres wel heeft getoond zeer actief te zijn op social media en kort na haar aankomst in Nederland foto’s heeft geplaatst waarop te zien is dat zij haar verjaardag viert en waarbij ook is vermeld waar zij zich bevindt.
4.3.
Eiseres heeft tijdens het nader gehoor in haar vrije relaas verklaard dat de familie van [persoon A] eind augustus 2020 om haar hand heeft gevraagd. Haar vader heeft dit vervolgens afgewezen, maar zij bleef [persoon A] wel in het geheim zien. Haar vader heeft op enig moment het huis van [persoon A] bezocht en heeft daar eiseres aangetroffen waarna zij is mishandeld door hem. Enige tijd hierna heeft haar oom een huwelijksaanzoek gedaan. Uit deze verklaringen volgt dat het huwelijksaanzoek van de oom plaatsvond nadat eiseres was mishandeld door haar vader. Eiseres heeft echter later tijdens het nader gehoord verklaard dat de mishandeling heeft plaatsgevonden tussen juli en augustus 2021 en dat haar oom op 26 augustus 2020 het huwelijksaanzoek deed. Verweerder heeft eiseres daarom terecht tegengeworpen dat zij tegenstrijdig heeft verklaard. Eiseres heeft gesteld dat zij zich in de datum van het huwelijksaanzoek had vergist en dat zij dit punt in de correcties een aanvullingen op het nader gehoor heeft gecorrigeerd. Verweerder heeft deze correctie echter niet hoeven volgen, omdat het huwelijksaanzoek van de oom aangemerkt kan worden als een belangrijke gebeurtenis in haar leven. Daarnaast heeft verweerder aan eiseres kunnen tegenwerpen dat op de foto die zij heeft overgelegd ter onderbouwing van de gestelde mishandeling, niet te zien is dat zij verwondingen heeft in haar gezicht en dat dit niet overeenstemt met haar verklaring tijdens het nader gehoor dat zij als gevolg van de mishandeling veel blauwe plekken in haar gezicht had. In de correcties en aanvullingen heeft eiseres hier weliswaar over naar voren gebracht dat zij geen verwondingen had in haar gezicht maar alleen op haar lichaam, maar verweerder heeft dit niet zonder meer hoeven volgen. Van eiseres mag worden verwacht dat zij eenduidig verklaart over waar zij letsel had als gevolg van de mishandeling. Eiseres is bovendien tijdens het nader gehoor voorgehouden dat de foto geen blauwe plekken in haar gezicht toont en zij heeft haar verklaring over de verwondingen in het gezicht toen niet gecorrigeerd.
4.4.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat de verklaringen van eiseres niet samenhangend en aannemelijk zijn.
4.5.
Verweerder heeft zich ook op het standpunt kunnen stellen dat eiseres haar asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend zonder daarvoor een goede verklaring te geven en dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het asielmotief over de problemen met haar vader. Eiseres is op 29 oktober 2021 met een visum Frankrijk binnengekomen en is op diezelfde dag vervolgens Nederland ingereisd. Zij heeft de hier aan de orde zijnde asielaanvraag pas op 27 mei 2022, zeven maanden later, ingediend. Verweerder heeft eiseres niet hoeven te volgen in haar verklaring dat zij vanwege haar psychische gesteldheid niet in staat was om haar asielaanvraag eerder in Nederland in te dienen. Zij heeft die verklaring niet aannemelijk gemaakt. De door eiseres overgelegde stukken over haar psychische klachten geven immers geen informatie over haar gezondheidssituatie in de periode rond haar inreis in Nederland.
4.6.
Ter zitting heeft eiseres aangevoerd, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 8 augustus 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:14846), dat haar – onder meer vanwege haar medische omstandigheden – het voordeel van de twijfel had moeten worden gegeven. De rechtbank volgt dit niet. De rechtbank komt namelijk gelet op al het vorenstaande, in samenhang bezien, tot de conclusie dat verweerder zich niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het tweede asielmotief in het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig is.
4.7.
De in dit verband aangevoerde beroepsgronden kunnen dus niet slagen.
De vrees bij terugkeer vanwege de afwending van de islam
4.8.
Eiseres betoogt verder dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanwege de geloofwaardig geachte afvalligheid in Iran zal worden vervolgd of een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Hiertoe stelt zij dat zij als DJ werkt en dat zij zich op social media negatief heeft geuit over de islam op accounts die zeer veel volgers hebben. Zij heeft screenshots overgelegd waar één en ander volgens haar uit volgt. Gelet op haar profiel en de informatie in het Algemeen Ambtsbericht Iran van september 2023 over ondervraging van terugkeerders op het vliegveld bij aankomst naar Iran, loopt zij het risico om bij terugkeer naar Iran door de autoriteiten te worden ondervraagd en vervolgd. Eiseres wijst er op dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) recentelijk in een Iraanse zaak vragen aan verweerder heeft gesteld over de mogelijke risico’s die afvallige vreemdelingen lopen bij terugkeer naar Iran. Zij meent dat de rechtbank de behandeling van haar beroep zou moeten aanhouden in afwachting van de uitkomst van de procedure bij de Afdeling.
4.9.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:94) volgt dat verweerder bij een geloofwaardig geachte afvalligheid moet onderzoeken en beoordelen of, en zo ja hoe, een vreemdeling na terugkeer naar zijn land van herkomst uiting wil geven aan zijn afvalligheid en of de verklaringen van de vreemdeling hierover geloofwaardig zijn. Verweerder mag van een vreemdeling niet verlangen dat hij zich, om vervolging te voorkomen, terughoudend zal opstellen bij de uitoefening van zijn geloofwaardig geachte afvalligheid in het land van herkomst.
4.1
Verweerder heeft in het bestreden besluit vooropgesteld dat uit het Algemeen Ambtsbericht Iran van september 2023 volgt dat de Iraanse samenleving in toenemende mate seculariseert en dat de seculariseringstendens betekent dat iemand die zich heeft afgewend van de islam niet op voorhand in de problemen komt. Iraniërs worden maatschappelijk niet gedwongen om rituelen te volgen. Volgens verschillende bronnen zal iemand die de islam niet praktiseert daar doorgaans geen problemen mee krijgen. Als het gaat om afvalligen zal niemand daar zomaar vragen over stellen. Dat betekent dat iemand in de praktijk in gedachten afscheid kan nemen van de islam en zich in woord en gebaar kan onthouden van gedrag dat gelovig is. Verweerder heeft erop gewezen dat eiseres haar afvalligheid van de islam in Iran nooit publiekelijk heeft uitgedragen en dat zij daar in dat land ook nimmer problemen door heeft ondervonden. Eiseres stelt dat zij zich in Nederland wel kritisch heeft geuit over de islam en dat zij voornemens is dit bij terugkeer naar Iran te blijven doen, maar verweerder acht dit niet geloofwaardig. Tijdens het aanvullend gehoor heeft eiseres verklaard zich tegen de islam uit te spreken via social media. Ter onderbouwing hiervan heeft zij verschillende schermafbeeldingen van posts op social media ingebracht. In beroep heeft eiseres nieuwe schermafbeeldingen overgelegd. Verweerder stelt hierover echter terecht dat de screenshots grotendeels niet zijn vertaald, zodat niet duidelijk is of daarin kritische uitlatingen over de islam zijn gedaan, en dat, voor zover uit de screenshots al volgt dat eiseres anti-islam uitingen heeft gedaan, deze berichten afkomstig zijn uit het archief van Instagram, wat meebrengt dat niet vaststaat dat deze uitingen daadwerkelijk voor anderen zichtbaar zijn geweest. Het voorgaande maakt dat verweerder terecht het standpunt inneemt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich in Nederland op social media kritisch heeft uitgelaten over de islam en dat gelet hierop ook niet geloofwaardig is dat eiseres na terugkeer in Iran wél uiting zal willen geven aan haar afvalligheid en haar kritische mening over de islam openlijk zal willen uitdragen. Ten aanzien van het gestelde risico om na terugkeer ondervraagd en vervolgd te worden door de autoriteiten, overweegt de rechtbank dat uit het Algemeen Ambtsbericht Iran van september 2023 volgt dat de Iraanse autoriteiten niet iedere Iraniër die terugkeert ondervragen. Er bestaat weliswaar een reële kans dat eiseres ondervraagd zal worden over haar verblijf in het buitenland, vanwege de duur van haar verblijf buiten Iran, maar ondervraging staat niet gelijk aan zwaarwegende problemen die vervolging of ernstige schade meebrengen. Uit het ambtsbericht volgt namelijk dat het aantal terugkeerders dat problemen ondervindt bij terugkeer beperkt is en dat het krijgen van problemen vooral afhankelijk is van het profiel van de betreffende terugkeerder. Verweerder wijst er in dit verband terecht op dat eiseres voor haar vertrek uit Iran niet in de negatieve belangstelling stond van de Iraanse autoriteiten. Nu, zoals hiervoor is overwogen, bovendien niet aannemelijk is dat eiseres zich in Nederland op social media kritisch heeft geuit over de islam en er ook geen aanwijzingen zijn dat de Iraanse autoriteiten ervan op de hoogte zijn dat eiseres in Nederland asiel heeft aangevraagd vanwege haar afvalligheid, stelt verweerder terecht dat het profiel van eiseres geen aanleiding geeft om aan te nemen dat zij bij terugkeer een gegronde vrees heeft voor vervolging dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder de gestelde vrees bij terugkeer vanwege de afvalligheid van eiseres terecht niet aannemelijk acht. De door eiseres overgelegde vragen die de Afdeling heeft gesteld in een daar aanhangige zaak van een Iraanse afvallige vreemdeling, geven geen aanleiding voor een ander oordeel en de rechtbank ziet daarin ook geen reden om de behandeling van het onderhavige beroep aan te houden tot de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de daar aanhangige Iraanse zaak. De beroepsgrond slaagt niet.
Politieke overtuiging
5. Eiseres voert verder aan dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer te vrezen heeft vanwege haar politieke overtuiging. Zij heeft in Nederland gedemonstreerd en zich daarnaast op social media negatief geuit over het Iraanse regime op accounts met grote aantallen volgers. Na terugkeer naar Iran wil zij doorgaan met kritische berichten plaatsen. Zij vreest ook dat haar een politieke overtuiging zal worden toegedicht.
5.1.
Eiseres heeft tijdens het aanvullend gehoor verklaard dat zij tegen de in Iran geldende beperkingen voor meisjes is en dat zij wil opkomen voor hun rechten. Verweerder volgt dat eiseres een politieke overtuiging heeft, maar volgt niet dat eiseres om die reden te vrezen heeft bij terugkeer. Daartoe acht verweerder van belang dat eiseres haar politieke overtuiging in Iran nooit heeft geuit. Dat eiseres zich in Nederland op social media kritisch heeft uitgelaten over het Iraanse regime, volgt verweerder niet om dezelfde redenen als die hierboven zijn weergegeven met betrekking tot de overgelegde screenshots in het kader van de afvalligheid. Eiseres heeft in Nederland wel gedemonstreerd tegen het Iraanse regime, maar dit betreft slechts een enkele demonstratie. Verweerder vindt gezien het voorgaande terecht niet aannemelijk dat eiseres in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten staat of zal komen te staan. Gelet op de beperkte wijze waarop eiseres haar politieke overtuiging in Nederland heeft uitgedragen, acht verweerder het ook terecht niet aannemelijk dat eiseres, zoals zij stelt, bij terugkeer in Iran haar politieke overtuiging zal gaan uiten door zich op social media kritisch uit te laten over de autoriteiten. Wat betreft het risico om ondervraagd te worden bij terugkeer en daarbij problemen te ondervinden, verwijst de rechtbank naar wat daarover al is overwogen in overweging 4.10 met de aanvulling dat er geen aanwijzingen zijn dat de autoriteiten in Iran weten dat eiseres in Nederland asiel heeft aangevraagd vanwege haar politieke overtuiging. Gezien het voorgaande heeft eiseres ook niet aannemelijk gemaakt dat haar na terugkeer in Iran een politieke overtuiging zal worden toegedicht. De beroepsgrond slaagt niet.
Kennelijk ongegrond
6. Eiseres voert aan dat verweerder haar asielaanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgedaan.
6.1.
Op grond van artikel 30b, eerste lid, onder h van de Vw kan verweerder een asielaanvraag afwijzen als kennelijk ongegrond als een vreemdeling Nederland onrechtmatig is binnengekomen of zijn verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd en als de vreemdeling zich zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk heeft aangemeld met zijn wens voor internationale bescherming. Eiseres is op 29 oktober 2021 Nederland ingereisd en heeft haar asielaanvraag pas op 27 mei 2022 ingediend. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat eiseres niet afdoende heeft onderbouwd dat haar psychische klachten haar hebben belet in het tijdig indienen van haar asielaanvraag. Reeds hierom heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres als kennelijk ongegrond kunnen afwijzen. De beroepsgrond slaagt niet. Wat eiseres verder heeft aangevoerd over artikel 30b, eerste lid, onder d, van de Vw, behoeft geen nadere bespreking.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.