ECLI:NL:RBDHA:2025:195

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
24.42769
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten in asielzaak na intrekking beroep

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 8 januari 2025, wordt een verzoek behandeld van een verzoekster in het kader van bestuursrecht en vreemdelingenrecht. De verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. H.J. Janse, heeft de minister van Asiel en Migratie verzocht om vergoeding van haar proceskosten. Dit verzoek volgde op de intrekking van haar opvolgende beroep tegen het niet tijdig beslissen door de minister. De minister had op 4 december 2024 een beslissing genomen op de aanvraag van verzoekster, die op 1 november 2022 was ingediend. De rechtbank oordeelt dat het verzoek kennelijk gegrond is en wijst het toe zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de minister aan verzoekster tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen op haar aanvraag, waardoor de intrekking van het beroep niet prematuur was. De rechtbank verwijst naar de relevante artikelen van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de veroordeling in de proceskosten. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 453,50, gebaseerd op de door een derde verleende rechtsbijstand. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en verzoekster wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42769

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], verzoekster,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het verzoek van verzoekster om de minister te veroordelen in de vergoeding van haar proceskosten. Het verzoek is ingediend nadat verzoekster haar opvolgende beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft ingetrokken. De minister heeft op 4 december 2024 op de aanvraag van verzoekster beslist.
2. Omdat het verzoek als kennelijk gegrond wordt toegewezen, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

3. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
4. Verzoekster heeft de aanvraag ingediend op 1 november 2022. Nederland is op
23 augustus 2023 verantwoordelijk geworden voor de asielaanvraag, nadat verzoekster niet tijdig is overgedragen aan Italië. De (verlengde) beslistermijn zou in het geval van verzoekster op 23 november 2024 eindigen. Echter, in de situatie waarin een beslistermijn van in elk geval zes maanden is verstreken na het moment waarop Nederland verantwoordelijk is geworden, is een verlenging van de nationaalrechtelijke beslistermijn met negen maanden niet rechtsgeldig, voor zover daarmee de behandelduur zoals opgenomen in de Procedurerichtlijn wordt overschreden. [1] Immers, op grond van artikel 35, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn mag de maximale termijn van 21 maanden na het indienen van de asielaanvraag niet worden overschreden. Aldus eindigde in de situatie van verzoekster de nationaalrechtelijke beslistermijn eerder dan na een verlenging van negen maanden, namelijk op 1 augustus 2024. Verzoekster heeft de minister op 17 oktober 2024 in gebreke gesteld. Aldus is, anders dan de minister in haar verweerschrift stelt, geen sprake van een prematuur ingediende ingebrekestelling.
5. De rechtbank stelt vast dat de minister aan verzoekster tegemoet is gekomen door tijdens het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog een beslissing te nemen op de aanvraag van verzoekster van 1 november 2022.

Conclusie en gevolgen

6. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. Dat betekent dat verzoekster gelijk krijgt.
7. De rechtbank veroordeelt de minister in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van M.A. Postma, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.