ECLI:NL:RBDHA:2025:19466

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
SGR 22/2867
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over Wajong-uitkering en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van een Wajong-uitkering. Eiser had in eerste instantie geen recht op de uitkering per 18 maart 2021, zoals vastgesteld in het primaire besluit van 7 oktober 2021. Dit besluit was gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het bestreden besluit van 28 maart 2023 verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde het primaire besluit. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de beroepsfase heeft de rechtbank een onafhankelijke deskundige benoemd, maar het rapport van deze deskundige werd niet als onderdeel van het procesdossier beschouwd vanwege partijdigheid. Een nieuwe deskundige, drs. B.A.G. van Dijk, werd benoemd en concludeerde dat eiser arbeidsvermogen had. De rechtbank oordeelde dat het geschil zich enkel richtte op de proceskostenveroordeling, aangezien eiser geen opmerkingen had op het deskundigenrapport. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een gebrek in de besluitvorming, maar dat eiser niet benadeeld was door dit gebrek, waardoor het bestreden besluit in stand kon blijven.

De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 4.136,94, en heeft ook bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- vergoed moest worden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2867

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.J. Hoogeveen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (hierna ook: het Uwv)
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

In het besluit van 7 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser per 18 maart 2021 geen recht heeft op een Wajong-uitkering. Dit besluit is gebaseerd op rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige.
In het besluit van 28 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Dit besluit is gebaseerd op rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Gedurende de beroepsfase heeft verweerder aanleiding gezien om eiser uit te nodigen op een spreekuur bij de verzekeringsarts b&b.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op zitting ambtshalve uitgesteld tot een nader te bepalen datum. De rechtbank heeft namelijk aanleiding gezien om een verzekeringsarts die werkzaam is bij Priocura als onafhankelijke deskundige te benoemen. De rechtbank heeft het deskundigenrapport ontvangen. Partijen hebben daarop gereageerd.
De rechtbank heeft een aanvullende vraag gesteld aan de deskundige. Het deskundigenbureau Priocura heeft deze vraag beantwoord.
De rechtbank heeft op 24 oktober 2024 bepaalt dat het rapport van de deskundige van Priocura geen onderdeel uitmaakt van het procesdossier wegens partijdigheid van de deskundige. De rechtbank bepaalt verder dat een verzekeringsarts die niet werkzaam is bij Priocura wordt benoemd voor het instellen van een onderzoek en het uitbrengen van advies aan de rechtbank.
De rechtbank heeft verzekeringsarts drs. B.A.G. van Dijk, werkzaam bij Expertise Centrum MediLibra, als deskundige benoemd. De rechtbank heeft het deskundigenrapport ontvangen. Partijen hebben daarop gereageerd.
Partijen hebben aanvullende stukken ingediend.
Verweerder heeft aangegeven dat van een zitting kan worden afgezien.
De rechtbank heeft op 12 augustus 2025 een brief naar eiser gestuurd met de mededeling dat de rechtbank het niet nodig acht om in deze zaak een zitting te houden en met het verzoek aan eiser om, als hij wel op een zitting wil worden gehoord, dit binnen vier weken aan te geven. Eiser heeft daarop niet gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Gronden van eiser
1. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is en dat verweerder het gebrek eerst tijdens de beroepsfase heeft hersteld. Zowel in de primaire als in de bezwaarfase heeft geen fysiek onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts. Verweerder heeft eiser gedurende de beroepsfase alsnog uitgenodigd voor een spreekuur bij de verzekeringsarts b&b. Verweerder bevestigt hiermee dat sprake is van gebrekkige besluitvorming. Er bestaat daarom volgens eiser aanleiding om verweerder te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten, waaronder de kosten van de contra-expertise.
Standpunt van verweerder
2. Volgens verweerder is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De door de rechtbank benoemde deskundige komt namelijk tot dezelfde conclusie als de verzekeringsarts b&b. Er is volgens verweerder geen sprake van een onzorgvuldig besluit.
Deskundigenrapport
3. Van Dijk komt in haar rapport tot de conclusie dat bij eiser sprake is van arbeidsvermogen. Volgens Van Dijk volgt uit de bij eiser gestelde diagnoses in combinatie met het klachtenpatroon, de schoolcarrière, het arbeidsverleden, het huidige functioneren en informatie van de behandelend sector dat eiser voldoet aan de drie criteria: uitvoeren van een taak in een arbeidsorganisatie, tenminste één uur aaneengesloten werken en tenminste vier uur per dag belastbaar zijn. Eiser beschrijft weliswaar problemen op het gebied van basale werknemersvaardigheden, maar hij heeft wel allerlei beroepsopleidingen gevolgd en met succes afgerond, hij heeft een lang arbeidsverleden van 2011 tot en met 2019 en hij is ook momenteel weer aan het werk. Het voltooien van de opleiding en het uitgebreide arbeidsverleden bewijst volgens Van Dijk dat hij beschikt over basale werknemersvaardigheden.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank stelt vast dat het geschil zich nog enkel richt tot de vraag of aanleiding bestaat om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Eiser heeft namelijk aangegeven geen opmerkingen meer te hebben op het deskundigenrapport van Van Dijk. Het beroep is om die reden ongegrond.
5. De rechtbank stelt verder vast dat de primaire verzekeringsarts het dossier en de ontvangen informatie heeft bestudeerd en eiser telefonisch heeft gesproken. De verzekeringsarts b&b heeft alleen het dossier bestudeerd. Uit de brief van 24 maart 2023 volgt dat verweerder naar aanleiding van het aanvullend beroepschrift van 24 november 2022 en de door eiser verrichte expertise eiser alsnog heeft uitgenodigd op een fysiek spreekuur bij de verzekeringsarts b&b op 17 april 2023.
5.1.
Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 juni 2021 volgt dat in de bezwaarfase een volledige heroverweging dient plaats te vinden en dat in deze fase van de procedure een enkel dossieronderzoek als regel niet volstaat. Indien de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, geldt als uitgangspunt dat in de bezwaarfase de betrokkene door een verzekeringsarts b&b tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. [1] Uit de uitspraak van de CRvB van 18 januari 2023 volgt dat een spreekuur meestal in fysieke vorm zal plaatsvinden, maar ook een spreekuur dat telefonisch is verricht een spreekuurcontact kan zijn zoals bedoeld in de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2021. [2]
5.2.
Uit de omstandigheid dat eiser in de beroepsfase alsnog op een fysiek spreekuur is uitgenodigd door verweerder, maakt de rechtbank op dat verweerder hiermee bevestigt dat het telefonisch gesprek dat de primaire verzekeringsarts met eiser heeft gehad, geen spreekuurcontact is geweest zoals bedoeld in de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2021. Dit betekent dat sprake is geweest van een gebrek in de besluitvorming. Verweerder heeft dit gebrek in de beroepsfase hersteld door eiser uit te nodigen op een fysiek spreekuur bij de verzekeringsarts b&b. Omdat de uitkomst van het deskundigenrapport tussen partijen niet in geschil is en die uitkomst overeenkomt met de conclusie van de verzekeringsarts b&b, is het aannemelijk dat eiser door dit gebrek niet is benadeeld. Het bestreden besluit kan dan ook onder toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand worden gelaten.
6. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt wel aanleiding gezien om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en tweemaal een 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
6.1.
Eiser heeft verzocht om vergoeding van de kosten voor het inschakelen van een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige als deskundigen. De rechtbank is van oordeel dat het inschakelen van deze deskundigen in deze zaak redelijk was. Het inschakelen van deze deskundigen heeft er namelijk toe geleid dat verweerder eiser gedurende de beroepsprocedure heeft uitgenodigd op een spreekuur bij de verzekeringsarts b&b, waardoor verweerder het gebrek in de besluitvorming heeft hersteld. De inschakeling van deze deskundigen heeft dus een voor eiser relevante bijdrage geleverd voor de uitkomst van het geschil.
6.2.
Uit de factuur van 22 augustus 2022 volgt dat de verzekeringsarts 9 uur en de arbeidsdeskundige 4 uur voor de eerste deskundigenrapporten heeft gerekend tegen een tarief van € 136,19 per uur. Over de administratieve handelingen heeft verweerder terecht opgemerkt dat die niet voor vergoeding in aanmerking komen. In de specificatie bij de factuur is 1 uur gerekend voor het opvragen van medische dossiers van de specialisten, de advocaat en het Uwv. Daarnaast is een bedrag van € 4,53 aan administratiekosten per dossier gerekend. De rechtbank is van oordeel dat dit administratieve handelingen zijn die niet voor vergoeding in aanmerking komen. Dit betekent dat verweerder voor de eerste deskundigenrapporten in totaal 12 uur (8 uur van de verzekeringsarts en 4 uur van de arbeidsdeskundige) tegen een tarief van € 136,19, vermeerderd met 21% omzetbelasting dient te vergoeden. Dit komt neer op een bedrag van € 1.977,48.
6.3.
Uit de factuur van 3 juli 2023 volgt dat de verzekeringsarts voor het aanvullend rapport 2 uur heeft gerekend tegen een tarief van € 250,- per uur. Gelet op artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 bedraagt het maximale uurtarief dat in 2023 voor vergoeding in aanmerking komt € 142,75. Dit betekent dat verweerder voor het aanvullend rapport van de verzekeringsarts in totaal een bedrag van € 345,46 (2 uur tegen een tarief van € 142,75, vermeerderd met 21% omzetbelasting) dient te vergoeden.
6.4.
De totale proceskosten die verweerder moet vergoeden bedragen € 4.136,94.
7. De rechtbank ziet ook aanleiding om verweerder op te dragen het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 4.136,94;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.