ECLI:NL:RBDHA:2025:19326

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.48428
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet

Op 4 oktober 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende, de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding moet worden gezien. De maatregel van bewaring is op 16 oktober 2025 opgeheven omdat eiser een asielaanvraag heeft ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2025 behandeld via telehoren, waarbij eiser vanuit het detentiecentrum in Rotterdam en zijn gemachtigde vanuit de rechtbank in Groningen aanwezig waren. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

De minister heeft in de maatregel van bewaring gesteld dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister zijn inspanningsverplichting niet heeft geschonden, aangezien er voldoende vertrekgesprekken zijn gevoerd en er maandelijks is gerappelleerd op de aanvraag voor een laissez-passer. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op het moment van opleggen van de maatregel geen rechtmatig verblijf had, omdat er eerder een terugkeerbesluit en inreisverbod aan hem waren opgelegd. De rechtbank heeft de gronden voor de maatregel van bewaring als voldoende gemotiveerd beschouwd en heeft geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een lichter middel.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.48428

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. H.J.M. Nijholt),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Inleiding

1. De minister heeft op 4 oktober 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
1.1.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De maatregel van bewaring is op 16 oktober 2025 opgeheven omdat eiser een asielaanvraag heeft ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb [2] heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
De minister heeft de overige gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Voortraject
3. Eiser betoogt dat de minister zijn inspanningsverplichting heeft geschonden. Eiser stelt dat de minister tijdens de strafrechtelijke detentie onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting van eiser. Zo zijn er maar twee vertrekgesprekken gedurende de strafrechtelijke detentie gevoerd. De minister had volgens eiser meer moeten doen om de bewaring zo kort mogelijk te laten duren en bij meer vertrekgesprekken had eiser eerder zijn asielwens kenbaar kunnen maken.
3.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat hij ruimschoots heeft voldaan aan de inspanningsverplichting. Zo is er in april 2025 een laissez-passer (lp) aanvraag opgestart, is er vanaf de aanvraag maandelijks gerappelleerd en hebben er drie vertrekgesprekken plaatsgevonden, namelijk op 7 april 2025, 8 september 2025 en 1 oktober 2025.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zijn inspanningsplicht niet heeft geschonden. De rechtbank acht hierbij van belang dat er maandelijks is gerappelleerd op de lp-aanvraag en dat er meerdere vertrekgesprekken met eiser zijn gevoerd. De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat hij, bij nog meer vertrekgesprekken, eerder zijn asielwens kenbaar zou kunnen hebben maken. Er zijn op 7 april 2025, 8 september 2025 en 1 oktober 2025 vertrekgesprekken met eiser gevoerd. Het komt voor rekening en risico van eiser dat hij niet in één van die gesprekken zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
Grondslag
4. De rechtbank stelt vast, dat eiser op het moment van opleggen van de maatregel geen rechtmatig verblijf had nu aan hem op 28 januari 2025 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd. Die beslissingen staan in rechte vast; eiser viel daarom onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. De maatregel is op de juiste grondslag opgelegd.
Gronden
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank ziet ook ambtshalve toetsend geen aanleiding voor het oordeel dat de gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 3d, 3e, 4a, 4b, 4c en 4d in samenhang gezien en gelet op de naar het oordeel van de rechtbank deugdelijke motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Ook bestaat voldoende grond voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Lichter middel
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
6.1.
Eiser heeft geen medische omstandigheden aangevoerd. De minister heeft eiser erop gewezen dat er een medische dienst is in het detentiecentrum en dat hij daar gebruik van kan maken. In het algemeen kan van de medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra in Nederland worden gezegd dat deze gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij.
6.2.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat eiser geen omstandigheden naar voren heeft gebracht die maken dat de bewaring voor hem onevenredig bezwarend is. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft hoeven zien om aan eiser een lichter middel op te leggen.
Voortvarendheid
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister tot aan de opheffing van de maatregel voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting van eiser. De rechtbank stelt vast dat de minister op 7 oktober 2025 een eerste uitzettingshandeling heeft verricht, namelijk het houden van een vertrekgesprek. Dit is de derde dag van de inbewaringstelling. Daarnaast is laatstelijk op 15 oktober 2025 gerappelleerd op de lp-aanvraag. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
Zicht op uitzetting
8. De rechtbank overweegt dat in het algemeen zicht op uitzetting naar Marokko niet ontbreekt. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling [3] van 27 januari 2025 [4] , waarin nogmaals is geoordeeld dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen bestaat. De rechtbank ziet geen aanleiding om in het geval van eiser anders te oordelen. Niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten hebben aangegeven geen lp voor eiser te zullen verstrekken. De rechtbank is daarom van oordeel dat zicht op uitzetting naar Marokko tot aan de opheffing van de maatregel niet ontbrak.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.