ECLI:NL:RBDHA:2025:19310

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.28048
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag van vreemdeling uit Syrië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 22 oktober 2025, wordt het beroep van eiser behandeld, die zich richt tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft een asielaanvraag ingediend op 1 december 2022, maar de minister heeft niet tijdig beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat op het moment van ingebrekestelling op 20 mei 2025, er een Besluit- en Vertrekmoratorium gold voor vreemdelingen uit Syrië. Ondanks dat eiser onder dit moratorium valt, was de asielprocedure al langer dan 21 maanden aanhangig. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld, wat de rechtbank als ontvankelijk en gegrond heeft beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een besluit moet nemen op de aanvraag, en legt een dwangsom op van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden, vastgesteld op € 453,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.28048

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. H.A. Koning),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend omdat de minister niet op tijd (opnieuw) zou hebben beslist op de asielaanvraag van 1 december 2022.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. De rechtbank heeft het beroep daarom niet op zitting behandeld en sluit hierbij het onderzoek. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond?
2. Op het moment dat eiser de minister in gebreke heeft gesteld (20 mei 2025) was een Besluit- en Vertrekmoratorium van kracht voor vreemdelingen afkomstig uit Syrië. Alhoewel eiser hieronder valt, was de asielprocedure ten tijde van de ingebrekestelling al langer dan 21 maanden aanhangig. Eiser heeft meer dan twee weken na de datum van de ingebrekestelling beroep ingesteld. [2] Het beroep is daarom ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
3. De minister moet alsnog een besluit nemen op de aanvraag. [3] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het ‘8+8 wekenmodel’. [4]
4. De rechtbank oordeelt dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden [5] is overschreden een kortere beslistermijn passend is. Dit betekent dat de minister binnen een termijn van acht weken een besluit moet nemen. De termijn begint op de dag na het bekendmaken van deze uitspraak.
Welke dwangsom legt de rechtbank op?
5. De rechtbank legt alleen een rechterlijke dwangsom op. [6]
6. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet binnen de door de rechtbank opgelegde termijn een besluit op de aanvraag neemt, de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. [7]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de minister acht weken de tijd krijgt om alsnog een besluit te nemen. Doet de minister dat niet, dan is hij aan eiser een dwangsom verschuldigd.
8. De minister moet de door eiser gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50. [8]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen acht weken na de dag van het bekendmaken van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van O.T. Smit, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb.
3.Artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
5.Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
7.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
8.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.