ECLI:NL:RBDHA:2025:19282

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.26711
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op tijdelijke humanitaire gronden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 21 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning op tijdelijke humanitaire gronden ongegrond verklaard. Eiser had op 10 april 2025 een aanvraag ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie werd afgewezen. De rechtbank beoordeelt de afwijzing aan de hand van de beroepsgronden die eiser aanvoert. Eiser is van mening dat de afwijzing onterecht is en voert verschillende argumenten aan ter ondersteuning van zijn standpunt. De rechtbank komt echter tot de conclusie dat de minister terecht heeft besloten om de aanvraag af te wijzen, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning. De rechtbank wijst erop dat de Dublinverordening van toepassing was op eiser en dat het Openbaar Ministerie had besloten geen vervolging in te stellen naar aanleiding van eisers aangifte van mensenhandel. Dit betekent dat er geen reden was om aan te nemen dat de minister niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Eiser had ook een bedenktijd gekregen, maar de rechtbank oordeelt dat de aanvang en het einde van deze bedenktijd duidelijk waren. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het bezwaar van eiser gegrond zou zijn, en verklaart het beroep ongegrond. Eiser wordt vrijgesteld van het betalen van griffierecht, maar krijgt geen vergoeding voor proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.26711

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. U.H. Hansma),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. A.N. Sap).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning met als doel ‘tijdelijke humanitaire gronden’ van 10 april 2025 (het bestreden besluit). Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Mede aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt dus geen gelijk en de afwijzing van de aanvraag blijft in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor de verlening van een reguliere verblijfsvergunning onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 10 april 2025 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 juni 2025 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft op 16 juni 2025 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarnaast heeft eiser een voorlopige voorziening ingediend. [1] Hierop zal bij afzonderlijke uitspraak worden beslist.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 14 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser heeft op 24 maart 2025 aangifte gedaan van mensenhandel. De minister heeft de kennisgeving van aangifte of het verlenen van medewerking aan het strafproces mensenhandel (Model M55) ambtshalve aangemerkt als een aanvraag tot het verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
3.1.
Op 7 april 2025 heeft het Openbaar Ministerie (OM) besloten tot voortijdige beëindiging van de zaak naar aanleiding van eisers aangifte van mensenhandel. Het OM heeft besloten geen vervolging in te stellen.
3.2.
Bij besluit van 10 april 2025 heeft de minister de aanvraag afgewezen. Ten tijde van de ontvangst van de aanvraag was de Dublinverordening op eiser van toepassing. De minister verleent aan vreemdelingen op wie de Dublinverordening van toepassing is alleen een verblijfsvergunning nadat het OM heeft bericht dat de aanwezigheid van de vreemdeling noodzakelijk wordt geacht in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel. Uit de brief van 7 april 2025 van het OM blijkt dit niet het geval. Eiser voldoet daarom niet aan de voorwaarden voor de verlening van de verblijfsvergunning.
3.3.
Bij bestreden besluit van 16 juni 2025 is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Omdat er volgens de minister geen twijfel over bestond dat het bezwaar ongegrond is, heeft de minister het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard en afgezien van het horen van eiser in de bezwaarfase.
4. Onder herhaling en inlassing van de gronden van bezwaar voert eiser het volgende aan.
Arrest Rantsev4.1. Eiser heeft een beroep gedaan op het arrest Rantsev [2] en stelt dat uit dit arrest, uit artikel 4 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) en uit de EU-Richtlijn 2011/36 volgt dat er een positieve verplichting rust op de lidstaten om mensenhandel aan te pakken en slachtoffers te beschermen. In dat kader merkt eiser op dat slachtoffers effectieve bescherming dient te worden geboden en eveneens een effectief rechtsmiddel ter beschikking dient te staan. De rechtbank dient daarom vol te toetsen, aldus eiser. Deze stelling volgt de rechtbank niet. Het arrest Rantsev gaat naar het oordeel van de rechtbank over de positieve verplichting die op de lidstaten rust om mensenhandel te bestrijden en op de samenwerkingsverplichting tussen de lidstaten. In het geval van eiser is hieraan, naar het oordeel van de rechtbank, voldaan. Immers, niet is gebleken dat eiser geen effectief rechtsmiddel tot zijn beschikking had staan. Het OM heeft de aangifte van eiser onderzocht en heeft besloten geen vervolging in Nederland in te stellen. De minister heeft zijn besluitvorming hierop gebaseerd. Gelet hierop bestaat geen reden om aan te nemen dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn verplichting om mensenhandel te bestrijden.
Bedenktijd4.2. Aan eiser is een bedenktijd geboden. Dit is tussen partijen niet in geschil. Eiser verwijst naar de uitspraak van de zittingsplaats Zwolle van 28 januari 2021, NL19.18937 en het arrest O.T.E. van het Hof van Justitie van 20 oktober 2022. Volgens eiser is de aanvang en het einde van de bedenktijd in zijn zaak volstrekt onduidelijk. De rechtbank kan eiser geenszins in deze stelling volgen. Op pagina 2 van het bestreden besluit staat dat de minister op 24 februari 2025 een bedenktijd heeft geboden, en dat die bedenktijd op 24 maart 2025 is geëindigd. De beroepsgrond treft geen doel.
Hoorplicht4.3. Eiser heeft gesteld dat hij had moeten worden gehoord in bezwaar.De rechtbank oordeelt dat op voorhand redelijkerwijs geen twijfel bestond dat het bezwaar niet kon leiden tot een ander besluit, gelet op het primaire besluit en de bezwaargronden. De minister hoefde eiser daarom niet te horen in bezwaar.
4.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, en gelet op de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2023, [3] ziet de rechtbank geen aanleiding op prejudiciële vragen te stellen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eiser wordt vrijgesteld van het betalen van griffierecht. Hij krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL25.26713
2.ECLI:CE:ECHR:2010:0107JUD002596504.