Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], V-nummer: [nummer], eiser
de minister van Asiel en Migratie, de minister
Samenvatting
Procesverloop
4. Onder herhaling en inlassing van de gronden van bezwaar voert eiser het volgende aan.
Arrest Rantsev4.1. Eiser heeft een beroep gedaan op het arrest Rantsev [2] en stelt dat uit dit arrest, uit artikel 4 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) en uit de EU-Richtlijn 2011/36 volgt dat er een positieve verplichting rust op de lidstaten om mensenhandel aan te pakken en slachtoffers te beschermen. In dat kader merkt eiser op dat slachtoffers effectieve bescherming dient te worden geboden en eveneens een effectief rechtsmiddel ter beschikking dient te staan. De rechtbank dient daarom vol te toetsen, aldus eiser. Deze stelling volgt de rechtbank niet. Het arrest Rantsev gaat naar het oordeel van de rechtbank over de positieve verplichting die op de lidstaten rust om mensenhandel te bestrijden en op de samenwerkingsverplichting tussen de lidstaten. In het geval van eiser is hieraan, naar het oordeel van de rechtbank, voldaan. Immers, niet is gebleken dat eiser geen effectief rechtsmiddel tot zijn beschikking had staan. Het OM heeft de aangifte van eiser onderzocht en heeft besloten geen vervolging in Nederland in te stellen. De minister heeft zijn besluitvorming hierop gebaseerd. Gelet hierop bestaat geen reden om aan te nemen dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn verplichting om mensenhandel te bestrijden.
Bedenktijd4.2. Aan eiser is een bedenktijd geboden. Dit is tussen partijen niet in geschil. Eiser verwijst naar de uitspraak van de zittingsplaats Zwolle van 28 januari 2021, NL19.18937 en het arrest O.T.E. van het Hof van Justitie van 20 oktober 2022. Volgens eiser is de aanvang en het einde van de bedenktijd in zijn zaak volstrekt onduidelijk. De rechtbank kan eiser geenszins in deze stelling volgen. Op pagina 2 van het bestreden besluit staat dat de minister op 24 februari 2025 een bedenktijd heeft geboden, en dat die bedenktijd op 24 maart 2025 is geëindigd. De beroepsgrond treft geen doel.